Scheepsbouw van 1450 tot de 16de eeuw.
Overnaadse bouw.
Bij de overnaadse of ‘klinkerbouw’ wordt eerst de huid van het schip gevormd. De huidgangen overlappen elkaar in de lengterichting zo’n 4 tot 10 centimeter, afhankelijk van de breedte en dikte van de planken. Bij scheepswrakken treffen we tussen de planken als afdichtingsmateriaal vaak runder- of schapenhaar aan. Het verbinden van de planken gebeurde met smeedijzeren nagels, die in de regel werden geklonken. Pas daarna plaatsten de timmerlieden de ‘inhouten’ of spanten en maakten die met houten nagels vast aan de huidgangen.
Breeuwen bij overnaadse bouw.
Bij overnaadse beplanking werden de naden V-vormig gemaakt en van binnenuit ‘gebreeuwd’ (opgevuld) met mos. Over de breeuwnaad legde men latten, ‘sintelroeden’, die werden vastgezet met ijzeren krammen of ‘sintels’. Omdat de bodem meestal bestond uit tegen elkaar liggende (i.p.v. elkaar overlappende) planken schaafde men hier aan de buitenzijde een V-vormige naad en dichtte die op dezelfde wijze met mos, sintelroeden en sintels.
Breeuwen, een Westfriese benaming.
Breeuwen, het dichtstoppen van de naden van een schip, ook wel ‘kalfaten’ of ‘kalfateren’ genoemd, wordt geschreven op z’n West-Fries. Sinds de stormachtige opkomst van de scheepsbouw in West-Friesland tijdens de Gouden Eeuw verdrong deze schrijfwijze het Amsterdamse ‘braauwen’. Voor die tijd sprak men ook wel van ‘brawen’, ‘braewen’ of ‘brauwen’.
Eerste karveelbouw op de Nederlandse scheepswerven.
In 1459 werd de karveelbouw voor het eerst toegepast in Zierikzee door een scheepsbouwer uit Bretagne. Kronikeur Johan Reygerbergh zegt hierover: ‘t eerste karvielschip ’T’zierinczee wert gemaeckt van eenen Brittoen ghenaemt Juliaenen, nae wiens name ‘t zelfde schip den Juliaen ghenaemt werdt’.
Goede handelbetrekkingen.
Hoorn, dat goede handelsbetrekkingen had met Zeeland, volgde in 1460 met de bouw van de eerste karvelen.
Velius de kronikeur schrijft: ‘ In 1460 werden hier de eerste karveelschepen gemaakt, zoals boeiers, smakken en dergelijke, waar men voordien alleen maar hulken, razeilen en kraaiers had, die allemaal Crabschuitsgewijs, met de planken op elkaar, gemaakt waren. Deze werkwijze werd in deze tijd ook veranderd, en men begon voort aan karveelwerk te maken, te weten: de planken niet op elkaar te voegen, maar tegen elkaar aan, met een naad tussen beide, zoals nu nog in bijna alle scheepsbouw gebruikelijk is’.
Gladboordige of karveelbouw.
De tegen elkaar liggende huidgangen (planken van de scheepshuid) werden met de spanten verbonden door middel van houten nagels. Door de ronding van de scheepshuid ontstonden aan de buitenzijde wigvormige naden tussen de planken, die met ‘breeuwsel’ werden gedicht.
Breeuwen en pekken bij gladboordige schepen.
Om bij karveelbouw de scheepshuid waterdicht te maken, werden de wigvormige naden tussen de planken aan de buitenzijde ‘gebreeuwd’ en gepekt. Daartoe werd geplozen hennep, vlas of mos met een breeuwijzer in de naden geslagen en vervolgens met hete pek afgesmeerd.
Breeuwen, een Westfriese benaming.
Breeuwen, het dichtstoppen van de naden van een schip, ook wel ‘kalefaten’ of ‘kalfateren’ genoemd, wordt geschreven op z’n West-Fries. Sinds de stormachtige opkomst van de scheepsbouw in West-Friesland tijdens de Gouden Eeuw verdrong deze schrijfwijze het Amsterdamse ‘braauwen’. Voor die tijd sprak men ook wel van ‘brawen’, ‘braewen’ of ‘brauwen’.
Hergebruik van materialen.
Afgedankte materialen werden vaak opnieuw gebruikt. Touwkooksters behoorden tot de toeleveranciers van de scheepsbouw. Het waren vrouwen die oude stukken henneptouw verzamelden en op straat in grote ketels uitkookten. Het touw werd van teer en pek ontdaan en was opnieuw bruikbaar voor het dichten van de naden van scheepsrompen. Weduwen in de stad plozen oud touwwerk uit en verkochten het als breeuwsel aan de werven. De alleenstaande vrouwen verzamelden de houtkrullen, het houthaksel en het kleinhout op de werven. Ze verkochten het weer aan de werven als brandstof voor de vuren bij het buigen van hout ten behoeve van de scheepsbouw. Op deze manier voorzagen zij in hun levensonderhoud en bleven de werven vrij van zwerfvuil.
Diverse bouwmethoden.
In de Noord- en Oostzeelanden bouwde men de schepen overnaads met een maximale lengte van zo’n twintig meter. Grotere schepen vereisten zwaardere en dikkere huidgangen, waarvoor deze bouwmethode minder geschikt was. Voorbeelden van overnaads gebouwde schepen zijn koggen, hulken en krabschuiten. Door handelsbetrekkingen met Zuid-Europese landen, zoals Portugal, leerde men in ons land de ‘gladboordige’ of ‘karveelbouw’ kennen, waarmee grotere schepen konden worden gebouwd voor de handelsvaart. De eerste die in 1459 deze methode toepaste, was een Bretonse scheepsbouwer in Zierikzee. Hoorn volgde een jaar later. Na de tweede helft van de 16e eeuw was voor grotere schepen de overnaadse bouw in ons land geheel vervangen door karveelbouw. Onderzoek van 38 wrakken van waterschepen van de Zuiderzee wijst uit dat de schepen die rond 1500 werden gebouwd overnaads zijn, terwijl de schepen die dateren van het eind van de 16e eeuw zonder uitzondering gladboordig zijn.
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Volgende Blog: Crisis en opbloei
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------