De houtkosten in 1671 voor één schip.
Hout was de belangrijkste grondstof voor de scheepsbouwindustrie. Ongeveer 60% van de kosten van een schip waren houtkosten. Voor het bouwen van een koopvaardijschip ter grootte van het VOC-schip de Batavia van 800 ton is een hoeveelheid hout nodig van 1800 m³. Dit komt overeen met bosoppervlak van ongeveer 12 voetbalvelden. In Nederland was het hout schaars, het meeste was al vertimmerd aan de huizen en opgestookt in de kachel. Het hout voor de scheepsbouw moest dus vanuit het buitenland worden ingevoerd.
Houttranssport per vlotten over Maas en Rijn.
Scheepshout moest dus vanuit het buitenland worden ingevoerd. Boomstammen uit het Rijn- en Maasgebied werden tot enorme vlotten samengesteld en via de rivieren met de stroom mee naar de stapelplaatsen in Dordrecht en Deventer gevoerd. Dit was een goedkope transportwijze die bovendien ten goede kwam aan het hout, dat vóór gebruik lange tijd in het water moet liggen om de sappen eruit te spoelen, die een voedingsbodem vormen voor schimmels. Door het ‘wateren’ neemt ook de ‘werking’ van het hout af. Het hout dat in vlotten via de grote rivieren in Dordrecht aankwam, werd daar in grote hoeveelheden ‘op Slicke, en drooghe Gronden geplaatst, alwaar sy alle Dagen met laag Water, konden gesien, en gekogt werden’. Dus het hout werd op het droge slik opgelegd, waarna het bij hoogwater kon uitwateren. Bij laagwater kon door de scheepsbouwers het hout bekijken,uitzoeken en kopen.
Houttransport overzee per schip.
Hout werd ook op kleinere schaal per schip langs de grote rivieren aangevoerd en verder getransporteerd. Men gebruikte hiervoor de keulenaar of samoureus.
Het hout uit het oostzeegebied werd met grote zeeschepen, de ‘houthaelders’, gehaald. Hiervoor werden bij de schepen aangepast om de lange bomen te kunnen transporteren door lastpoorten achterin het schip te maken. De houthaelders, waren hoofdzakelijk de katschepen, de logge vrachtschepen, een vinding van Hoorn.
Houtgebruik.
Sterk en duurzaam eikenhout werd gebruikt voor het bouwen van scheepsrompen. De dekken en verdere opbouw werden gemaakt van grenen en vurenhout. Grenen van de was afkomstig uit Scandinavië en van de Poolse en Duitse Oostzeekust. Ook masten werden gemaakt van grenen.
Het hout kreeg de naam van de plaats van herkomst. Hout uit Namen noemde men ‘Naams’ hout en hout uit de Rijnstreek was ‘Rijnseiken’. Naast boomstammen werd er ook gezaagd hout geïmporteerd. Was het gezaagde hout van vuren en grenen, dan noemde men deze ‘delen’. Was het van eikenhout, dan waren het ‘planken’.
Sterk en duurzaam eikenhout werd gebruikt voor het bouwen van scheepsrompen. De dekken en verdere opbouw werden gemaakt van grenen en vurenhout. Grenen van de pijnboom was afkomstig uit Scandinavië en van de Poolse en Duitse Oostzeekust. Ook masten werden gemaakt van grenen.
Hout voor de scheepsmasten.
Het maken van masten voor de grote zeeschepen is het hout van de pijnbomen, (pinus) of douglaspine (USA) of Oregopine (NL). Dit hout is taai en sterk en geschikt, door zijn buigzaamheid, uitstekend voor masten te maken. Het eikenhout is hiervoor niet geschikt, deze houtsoort is te zwaar en niet buigzaam.
Een scheepsmast voor een groot zeeschip heeft gouw een lengte van 50 meter en bestaat uit delen die verjongen (om de mast lichter te maken is het mastverloop dunner naar boven).
Om de grote-mast sterker te maken is deze verdikt met rondom segmenten. Van dezelfde houtsoort worden de segmenten verjongt op de mast gelijmd en het met bepaalde afstanden met woelingen (binding) met touw aan te brengen. Als de grote mast gereed is heeft de mast een lengte van ca 30 m met een diameter van ca. 88 cm. Het is duidelijk dat het voor de mastenmaker een vakkennis vereist was. Hoorn had in de top van de economie ca. 7 mastenmaker-fabrieken aan het werk.
Barbarijse zeerovers willen Hollandse scheepsmasten.
De Hollandse rijk geladen koopvaarderschepen werden dikwijls door de Barbarijse zeerovers overvallen. De bemanning werd gevangen gezet of werden als slaven gebruikt voor roeier op de galeien of als slaaf verkocht. Het schip met lading kon door de Hollandse reders worden terug gekocht met een schat van diamanten, goud en sierraden enz. Bij deze kostbare schat wensten de Barbarijse zeerovers ook nog een aantal scheepsmasten.
De belangrijke bemanningslieden werden vrijgekocht door de reder of rijke familie. Voor de lagere bemanning uit de steden of dorpen waar ze woonden, werd met losgeld uit de rode bus die bijna nooit gevuld kwam. Arme familie van de zeeman duurde soms 20 jaar voor dat het losgeld bij elkaar was verzameld om hem vrij te kopen.
Een laatste manier om onder het slavenbestaan uit te komen was te bekeren tot de islam. Moslims konden immers geen slaaf zijn. De tot de islam bekeerde slaven kregen dan de vrijheid.
Een voorbeeld was de gevangen Nederlander Ivan de Boer of Ivan Veenboer werd renegaat Soliman Raisen, bracht het als admiraal van de Barbarijen zeerovers geworden.
Op 17 september 1617 werd Willem IJsbrandtz. Bontekoe gevangen genomen en in 13 oktober dat jaar losgekocht. Dit gebeurde met de tussenkoms van Soliman Rais.
Met wanhopige Delfse moeder die haar zoon in het gevang zat, ging het anders. Zie het verhaal:
Pokhout voor de blokken.
Een zeer bijzonder en veel toegepaste houtsoort was pokhout. Dit keiharde hout was door de zelfsmerende werking van harsachtige stoffen uitermate geschikt voor het maken van de ‘wielen’ van de honderden ‘blokken’ (katrollen) die men aan boord nodig had.
Pokhout, guayacan of ‘lignum vitae’, was afkomstig uit Midden-Amerika en het Caribisch gebied.
Pokhout als medicijn.
Pokhout werd eveneens gebruikt als een medicijn tegen allerlei ziekten. Het hout werd fijn geraspt in de ‘rasphuizen’, waarna van het pulp een aftreksel werd gekookt. Zo paste men dit ‘levenswater’ toe ter bestrijding van de Spaanse pokken, beter bekend als syfilis. Deze ernstige venerische ziekte kwam veel voor bij zeelieden. De patiënt kreeg een bad van kwikdamp in een ton, een soort sauna. Na ongeveer twintig minuten traden ernstige braakneigingen op. Men zag dit toen als een goed teken want ‘de kwade stoffen kwamen uit het lijf’. Daarop volgde een aderlating en kreeg het slachtoffer het levenswater toegediend. De overlevingskansen waren echter bijzonder klein door de tijdens de behandeling opgelopen kwikdampvergiftiging. Toelichting 3 Ziekten aan boord.
Zuinig met eikenhout.
Hout was het belangrijkste materiaal voor de scheepsbouw. Het vertegenwoordigde ongeveer zestig procent van de kosten van een schip. Voor het bouwen van een koopvaardijschip ter grootte van het VOC-schip de Batavia van 800 ton is een hoeveelheid hout nodig van 1800 m³. Dit komt overeen met een bosoppervlak van ongeveer 12 voetbalvelden. In Nederland was hout schaars; het meeste was al gebruikt in de huizenbouw en verbrand in de kachels.
Geen doodkisten van eikenhout.
In 1602 vaardigde het stadsbestuur van Hoorn de volgende verordening uit: ‘Heden 31 augustus 1602 wordt bepaald dat doodkisten voortaan niet meer van eikenhout, maar van Noordsche planken gemaakt dienen te worden, om daarin de lijken te begraven’. Kennelijk was eikenhout nodig voor andere doeleinden, zoals de scheepsbouw.
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Noten: http://nl.wikipedia.org/wiki/Barbarijse_zeerovers
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Volgend Blog: Houtbewerking in de scheepsbouw.
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------