De 1ste afb. In het jaar 1592. werd door Corneliszoon van Uitgeest de eerste houtzaagmolen gebouwd. De molen, die de naam ’t Juffertje kreeg, werd gebouwd op een drijvend vlot.
Een eerbetoon aan de uitvinder van de houtzaagmolen werden door Jan Schenk en Hendrik Jacobsz. Soeteboom (1708-1752) een zinneprent getekend op de ‘Inventie van de Zaegh-Moolens’. (Zinneprent, Rijksmuseum)
In 1596 werd de molen verkocht aan Zaandam. De prent van lithograaf P.W.M. Trap tekende het ’t Juffertje op de vaste wal in Zaandam. (1).
De uitvinding van houtzaagmolen versnelde de scheepsbouw.
In de Blog ‘Crisis en opbloei’ is al aangehaald dat het einde van de 16de eeuw in de opbloei een groot gebrek aan schepen was . Er was hout genoeg in de stapelplaatsen en er was geen gebrek aan vakmensen. Het zagen mochten alleen door de leden van de gilden worden uitgevoerd. Het zagen van planken van één boom duurde 30 dagen. De scheepsbouw werd hierdoor vertraagd.
De eerste houtzaagmolen.
In Uitgeest kwam Cornelis Cornelszoon op het idee om een wind gedreven houtzaagmolen te ontwerpen en bouwen. Naast de molen had Cornelis ook een speciale krukas uitgevonden om de draaibeweging om te zetten naar een horizontale beweging. De houtzaagmolen had in één dag nodig om een boom in planken te zagen. Cornelis kreeg octrooi op zijn uitvinding. Aan de Staten van Holland en West-Friesland werden vijf octrooien verleend op de windgedreven houtzaagmolen.
Gilden houden zagen met molens tegen.
In de steden werd het houtzagen met molens door de gilden tegen gehouden. Om de gilden te omzeilen werd het zaagmolens buiten de steden uitgevoerd. Dit is ook de rede dat de houtzaagmolens van de steden naar de Zaanstreek werden geplaatst.
Het houtzagen met de molen is dertig maal sneller.
Met houtzaagmolen was 30 maal sneller dan het zagen met de hand. In 1610 toen het octrooi was verlopen, werden nog meer molens gebouwd. In 1630 telde Holland 86 houtzaagmolens waarin 53 in de Zaanstreek.
Veel schepen lopen van stapel.
Het aantal schepen die van stapel liepen, nam een enorme wending. Er konden meer schepen ingezet worden om de materialen aan te voeren voor de schepen te kunnen bouwen. De graanhandel op de Oostzeelanden kon zich sterk uitbreiden.
De houtzaagmolen van Cornelis Corneliszn. was de motor van de start van de Gouden Eeuw.
Het krombranden van planken.
Het bouwen van steeds grotere schepen vereiste een dikkere buitenhuid. Een schip van 50 meter en 800 ton had een huiddikte van minstens 10 cm. Voor de huidgangen gebruikte men sterk, hard eikenhout dat het beste bestand was tegen rotting. Het buigen van de zware planken gebeurde boven een vuur, waarbij de onderkant van de plank de houtcellen krimpen. De bovenkant wordt voortdurend nat gehouden om de stoom die ontstaat maken de houtcellen elastisch zodat ze kunnen uitrekken.
Men legde de plank over een ijzeren- of houten stelling, klemde het ene eind vast en verzwaarde het andere. Als het hout door en door was opgewarmd, werd het buigzaam en begon het verzwaarde eind door te zakken. Door de plank of de stelling te verschuiven, kon men de lengte van de bocht bepalen. Was na urenlang branden de gewenste kromming bereikt, dan kan de plank in deze stand afkoelen.
Bij het branden van de onderkant kwam een laagje zwart verbrandhout, dit laagje laat de verrotting aan de binnenkant van de balken vertragen. Bij de oude wrakhout is dit zwart laagje nog duidelijk waarneembaar .
Een dubbele scheepshuid.
Het arbeidsintensieve en risicovolle krombranden was wellicht één van de redenen dat men overging tot de bouw van een extra sterke dubbele buitenhuid van dunnere eiken planken van ca. 7 cm. Fluitschepen, grote Oost-Indiëvaarders als de Batavia waren op deze wijze gebouwd. Ook het wrak van het graanschip Scheurrak SO1 was ‘gedubbeld’(zie laatste afbeelding). Kennelijk kreeg men na verloop van tijd het buigen van de zware planken onder de knie, want later in de 17e eeuw ging men toch weer over tot het bouwen van schepen met een enkele huid.
Het schip was gebouwd als gladboordig op z’n Hollands.
Het deel van het wrak van het graanschip SO1 is gebouwd in 1585 en vergaan in 1593. Van het getoonde deel is de wegering (binnenhuid) verwijderd. Duidelijk is te zien dat er geen spanten maar eikenbalken die uit allerlei soorten en vormen los van elkaar liggen tegen de binnenzijde van de huidplanken. Buitenhuid, balken en wegering waren door en door verbonden met houten nagels. Deze soort bouwen was snel en goedkoop en werd alleen in Amsterdam en de scheepswerven van het noorde er van.
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
(1) Literatuur: Cornelis Corneliszoon van Uitgeest. Uitvinder aan de basis van de Gouden Eeuw.2002 Stichting Industrieel Erfgoedpark ‘De Hoop ‘Uitgeest, p/a Uitgeversmaatschappij Walburg Pers, Zuphen.
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Volgende Blog: De verlenger en het fluitschip zijn Hoornse ontwikkelingen
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------