In de afbeelding zijn gegevens die gebruikt zijn bij het maken van de grafieken.
Hoe is de grafiek van de Westerpolder gemaakt.
Het doel is een grafiek te maken van het binnenwater bij de uitwateringen van de Westerpolder (Westerkogge) van 1250 – toen in 1932 de Afsluitdijk van de Zuiderzee van de Noordzee werd afgesloten.
De waterpeilen van de molenboeken zijn vastgelegd in (kolom C, Peil cm.). Hiervoor moet een stabiel referentiepunt zijn. Het punt waar vanuit het waterpeil bij de uitwateringen kan berekenen.
Het referentiepunt is vastgelegd op de verzande kreek die kronkelend door het West-Friesland loopt. De plaatsen zijn Wognum voor de Westerpolder(Westerkogge) en Zwaag voor de Oosterpolder, beiden liggen op de zandgevulde oude kreek.
De berekening.
De binnenwaterstanden zijn zomerpeilen tov. NAP.
De waterpeilingen uit de molenboeken zijn de hoogten van het polderpeil als er geen water uitgeslagen wordt. Het waterpeil bij het referentiepunt en de uitwatering zijn dan gelijk. De berekeningen van de waterpeilingen aan de uitwateringen zijn uitgevoerd als de molens werken.
Het traject tussen de uitwatering en het referentiepunt is bij natuurlijke uitwatering een verhang 10 cm per kilometer en bij bemaling 7 cm per kilometer (Borger A1 en A2). De afstanden bij de uitwateringen en het referentiepunt zijn gegeven in kolom B. Het verval = verhang x het aantal kilometers van het traject. Het verval wordt afgetrokken van het waterpeil bij de referentiepunt (kolom c, Peil cm.). Dit is bij ieder punt en bij elke uitwatering uitgevoerd. In de grafiek van Westpolder (Westerkogge) is dit de lijn “Binnenwaterpeil uit de uitwateringen”(de blauwe lijn met blokje).
Volgens de Waterstaatkaart van 1866 was het waterpeil van de Westerpolder -2,65 m NAP. In de kaart van 1947 is het waterpeil -3,00 m NAP
De correctie met de uitwateringen met een verhang van 7 per km vanuit het referentpunt.
Het verval = 5,3 * 7 = 40 cm. RW1 = -265 - 40 = -305 cm NAP. Voor RW2= -300-40 = -340 cm NAP.
In de grafiek liggen deze punten in het verlengde van uitwateringpeilen van 1500 t/m 1936
Onderbemaling veroorzaakt een daling.
De daling van het binnenwater wordt veroorzaakt door onderbemaling. Dit betekent dat er te veel water is uitgemaald dan de aanvoer van het water (hoofdzakelijk het regenwater). Het grondwater daalt met gevolg dat bodem gaat dalen. Als de uitwatering gelijk is als de watertoevoer dan is er geen daling van het grondwaterpeil en de bodem.
Het verschil van het grondwaterpeil geeft problemen.
De veehouder heeft graag een grondwaterpeil op 30 cm onder het grasland. De graanteler heeft liever een grondwaterpeil van ca. 60 cm onder de akker.
In de grafiek is het ”Maaiveld bij de uitwatering” (de bruine lijn met blokje) bij de uitwateringen is in de grafiek gekozen voor ca 50 cm boven waterpeil.