Afb.1.Toen het water van de Noordzee zich had weggetrokken werd het Almere ca.5 meter lager te liggen. De veenrivieren rond het veenland liepen leeg in het lage Almere. Het veen werd droog te liggen, waardoor het ging oxideren en inklinken. De hoge oevers van de veenrivieren konden gemakkelijk de grote hoeveel turf uit het veen te steken. Het Almeren veranderde in de Zuiderzee.
De veenkussens van West-Friesland.
Kaart 1. In het jaar 800 na Christus. werd het klimaat warm en nat. De zee begon te stijgen en ook het grondwater. In deze omgeving kon het veen uitgegroeid tot veenkussens.
Afb.2. Het hoogveen groeit op in een voedselarm (ombrogene) milieu op een droge harde schrale ondergrond. Het bestaat uit half verteerde veenmossoorten, hoofdzakelijk het veenmos (Sphagnum) die in leven is gevoed met regenwater. Deze veenmossen die bestaan voor 90% uit water kunnen uitgroeien tot hoogte tot ca. 10 meter. ( Naar het “Zee van Land”. De droogmakerij als atlas van de Hollandse landschapsarchitectuur. Wouter Re, Clemens Steenbergen, Diederik Aten.)
In de periode van ca. 800 t/m 1200 na Christus, werd het klimaat warmer en droger. De hoogte van veenmossen van 10 meter werd snel verdwenen naar een 10% = 1 meter dode sphagnum werd hoogveen.
Kaart 2.Uit West-Friesland omstreeks de 10e eeuw, Henk Komen , Droge voeten op vrije grond.
Het Almere naar de Zuiderzee
De klimaatverandering is de oorzaak van de zware stormperioden in de 11e t/m de 13e eeuw. Zware stormen in die periode kwamen voor in de jaren 1014,1134,1164,1170,1193, 1196,1214,1219,1248,1257 en 1287-1288. De beruchte stormperioden van de 12e en 13e eeuw, hadden hooge vloeden die het land verwoestten.
Tussen jaren 1100 en 1300 werd het land door veel stormen geteisterd, gepaard gaande met hoge springvloeden. Eén van de zwaarste was de Allerheiligenvloed van 1170. De duinenrij tussen Texel en Huisduinen doorbroken waardoor het Marsdiep ontstond en de Noordzee het Almere ging beheersen. Het zoete Almere veranderde langzamerhand in de zoute Zuiderzee. Vanaf 1200 werd het milieu brak tot zout boven de lijn Medemblik-Stavoren. In 1340 was voor het eerste sprake van de 'Sudersee'. De spiegel van Almere lag ca. 5 meter hoger dan het spiegel van de Zuiderzee 0,1 meter NAP. Rond 1600 verziltte ook het zuidoostelijke deel van de Zuiderzee en had de Zuiderzee haar uiteindelijke omvang bereikt.
Afb.3. GemiddeldeZuiderzeestanden van Amsterdam en Hoorn.(naar H.v.Woesik)
De ontwikkeling van de Zuiderzeestanden
De bedijking
Door de regelmatige overstromingen van het land waren de bewoners genoodzaakt om op terpen te gaan wonen. Door meerder terpen onderling met lokale dijkjes te verbinden trachtte men de woongebieden tegen overstromingen te voorkomen. Door de lokale dijkjes weer met elkaar te verbinden werd voor een groter gebied een betere bescherming verkregen. Uiteindelijk kwam in het 1350 na Christus. door het verbinden van deze dijken de Westfriese Omringdijk gesloten. In de late middeleeuwen veranderde het klimaat, het werd kouder en de zeespiegel begon, hetzij in geringe mate, te dalen.
De zeedijken werden zodanig aangelegd dat er een groot stuk voorland aanwezig was dat kon dienen als golfbreker. Als het voorland was weggeslagen werd aan de binnenzijde van de zeedijk een nieuwe dijk met voorland aangelegd en de oude zeedijk werd opgeofferd aan de zee. Zo werd het land langzamerhand teruggedrongen. Bij kuststeden, met havens en bebouwing, werd dit proces met veel moeite tegen gehouden. Ze kwamen in de loop van de tijd vooruitgestoken in de zee te liggen.
Afb.4. Doorsnede van de bodem van Westwoud via Blokker en Hoorn naar het huidige IJsselmeer. Naar Pons en Wiggers, 1959-1960.Uit de afbeelding blijkt dat het bodemprofiel van de Westfriese Afzetting in de richting Hoorn steeds dieper komt te liggen. Toen een groot deel van het veen was verdwenen kwam hier op de diepste plaats in de omgeving de nieuwe uitwatering naar de zee te liggen.
Reliëfinversie van het landschap [i]
Het onder de veenlaag liggende bodemprofiel had een grote invloed op de vorming van het verdere landschap. Het verdwijnen van het veen leidde tot een inversie (reliëfomkering) van het landschap. Waar eerst de veenkoepels in het land de hoogste gebieden waren, kwamen na het verdwijnen van het veen, de oude met zand gevulde kreekruggen boven het landschap uit.
De natuurlijke veenstromen begonnen te verontdiepen en konden het water nauwelijks meer kwijt met als gevolg grote vernatting van het land. De rivieren vonden een andere loop door het landschap waarbij soms een nieuw uitwateringspunt werd gevonden. Soms keerde de stroomrichting om.
[i] Reliëfinversie: Omkering van het reliëf. De oorspronkelijke laag gelegen zandige of kleiige delen liggen nu als lage ruggen (kreekruggen) in het veen- of kleilandschap. Door klink als gevolg van ontwatering en/of oxidatie zijn de klei- en veelagen lager komen te liggen dan de meer zandige (kreek)afzettingen. Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit.
De ontginning van het landkaart
Kaart 3. Chronologie van de middeleeuwse bewoning in het noordelijk deel van het Noorderkwartier naar J.C.Besteman. 1. Bewoond in de karolingische tijd (ca. 750 ± 900). 2.Idem in de 10e eeuw. 3. Bewoond in de eerste helft van de 11e eeuw.4.Idem vóór 1200.
In de periode 800 t/m 1320 in West-Friesland een groot aantal gebieden ontgonnen. Voor het noordelijk deel van het Noorderkwartier is aan de hand van archeologische vondsten de middeleeuwse bewoning in kaart gebracht. Synchroon met deze bewoning loopt de ontginning van het land [i]. Het begon in de droge tijd in het noorden bij Wervershoof (oost 1) en verplaatste zich zuidwaarts om uiteindelijk te eindigde in de natte tijd in het zuidwesten (4) van Drechterland.
In dit deel van West-Friesland werden de ontginningen uitgevoerd in stroken van oost naar west.[ii] In het algemeen werden de ontginningen in een aantal verschillende patronen uitgevoerd zoals de opstrekkende-, veer-, waaier- en blokverkavelingen [iii]. In West-Friesland werd hoofdzakelijk de ontginningen uitgevoerd in de opstrekkende verkaveling waarbij vele parallel lopende lange sloten in het veen naar de uitwateringen werden gegraven.
Bronnen:
[i] J.C. Besteman, 1997. Occupatie en ontginning van de Noord-Hollandse veengebieden in de middeleeuwen. Artikel “Van Assendelft naar Amsterdam”. Holland en het water in de middeleeuwen. ISBN 90-6550-259-9.
[ii]Cock, J.K., 1969. Veenontginningen in West-Friesland. WFON.
[iii]Lambooij, Getekend Land, Nieuwe beelden van Hollands Noorderkwartier,p.44.
Kaart 4. De reconstructie van de waterlopen in het einde van de 11e eeuw. Het ontgonnen gebied is donker aangegeven. De latere Banne Hoorn staat onder water. De grote pijl wijst in de hoofdrichting van de ontginning die van oost naar west loopt en werd afgesloten met de Bansloot. De blauwe lijnen en pijlen geven de richting aan van de kavelsloten en de stroomrichting van het af te voeren water. De Wijzend en de Burggracht zijn de afsluitingen van het gebied ten noorden hiervan dat al eerder werd ontgonnen. West B is het Beemster. De gestippelde lijnen geven de richting aan van de drainagesloten (Aemsloot) van de nieuwe ontginning. (De moerasplas is later ontgonnen)
Uit de loop van de Wijzend (=Koewijzend) blijkt dat deze eerder heeft doorgelopen als de Kleine Wijzend, deze stond mogelijk ook in verbinding met de Burggracht. De kaarten leren ons dat de Kleine Wijzend later iets naar het zuiden werd verlegd.
Deze nieuwe afwateringsloot de Groene Wijzend werd de nieuwe grenssloot (kaart 4). Uit deze wijziging blijkt dat er vanuit de Kleine Wijzend een poging werd gedaan om het moeras in te polderen. Mogelijk is deze ontginning in een droge tijd geslaagd maar later weer teniet gedaan door een overstroming of te veel toevoer van water. We gaan er hier vanuit dat het moeras pas later is ontgonnen.
Toen het gebied door de grote afvoer van het water naar het Almere snel droog kwam te liggen werd onmiddellijk met grote snelheid de klink van het veen ingezet. De bodem van de veensloot kwam in contact met het stabiele kleibodemprofiel van de Westfriese Afzetting met als gevolg dat de uitwatering via de Aemsloot te westen van de Drecht werd gestremd. Dit resulteerde snel weer in de vernatting van het land.
De Aemsloot (Naamsloot) wordt gegraven naar de Beemster
Hoogstwaarschijnlijk is bij de drooglegging van het gebied van het latere Hoorn de Aemsloot doorgegraven naar de Beemster. Deze westelijk tak van de Aemsloot bestaat nu nog als Naamsloot. Door het ontbreken Westfriese Afzetting van dit deel van de Aemsloot door de Westerpolder was hier geen sprake van de verontdieping veroorzaakt door de klink van het veen en onderliggende kleibodem. Hier lag op veel grotere diepte de oude Beemster Afzetting, tevens was de veendikte hier groter. De veensloot hield zichzelf op diepte door uitslijting van het veen door de stroming van het water.
De meren gebruiken als een waterbuffer
Na het graven van de Aemsloot kon het overtollige water van het gehele gebied langs deze nieuwe uitwatering naar de Beemster worden afgevoerd. Deze manier van veilige uitwatering in de grote meren werd, indien mogelijk, op ruime schaal toegepast. Dit wordt bevestigd door het Hoogheemraadschap die vermeldt in de historie van het Hollands Noorderkwartier[i] het volgende: "Al die polders loosden hun water op de grote binnenmeren, de Beemster, Schermer, Wijde Wormer, Purmer enzovoort.Die meren stonden weer in open verbinding met de zee. Het water kon dus zonder problemen weglopen."
De meren werden dus gebruikt als een waterbuffer of boezemwater. Dit water was vanwege het geringe waterpeilverschil in vergelijking met dat van de zee veel stabieler en veiliger om in te lozen. Het graven van een uitwatering van het gebied van het latere Banne Hoorn naar het Almere was om deze reden in dit stadium nog geen optie. Dit zou later plaatsvinden bij de aanleg van de Westfriese Omringdijk.
Het volgende te ontginnen gebied was het westelijk deel, de strook tussen Berkhout[ii] en de Aemsloot. De ontginning die begon bij de uitwatering in de Beemster werd in westelijke richting uitgevoerd tot men stuitte op het veenmoeras van de latere Banne Hoorn. Hier werd de ontginning afgesloten met een dwarssloot naar de Aemsloot.
Kaart 5. De reconstructie van de waterlopen in begin van de 12e eeuw. De donkere gebieden zijn de ontgonnen gebieden met als laatste het gebied tussen Burggracht en Aemsloot. De grote zwarte pijlen geven de richting van ontginnen aan. De oostelijk Aemsloot is gestremd. De uitwatering van het gebied is via de Aemsloot naar de Beemster (B) gegraven. Het gebied van de latere Banne Hoorn is hier nog niet ontgonnen. De ontginning is voorlopig afgesloten door de Bansloot.
[i]Hoogheemraadschap historie van het Hollandse Noorderkwartier, www.hhnk.nl
[ii] De Cock, J.K., 1969. Veenontginningen in West-Friesland. WFON.
Kaart 6.Aangepasteuitsnede van de kaart. Het Wognum is het zuiden een Baarsdorpermeer. Het Slimtocht uitwatering naar het Almere.
{Vanwege de duidelijkheid zijn de grote hoeveelheid dwarssloten waarmee de sloten zijn verbonden, weggelaten. Langs de onderbroken dubbele streeplijnen vind bewoning plaats. De onderbroken stippellijnen zijn grenzen van ontginningsgebieden (De Cock).}
De ontginning zette zich voort met het verkaveling van de strook Houterpolder-Binnewijzend-Oosterblokker-Westerblokker-(zuid) Berkhout [i]. Met behulp van de volgende stellingen is het mogelijk om uit de opstrekkende verkavelingen van kaart 6 enkele conclusies te trekken.
Een door De Cock gehanteerde uitgangspunt is dat de richting van het slotenpatroon de oorsprong van de veenontginning aanwijst [ii]. Hier zullen we ook de bij de ontginning behorende uitwateringen voor de afvoer van het water naar het buitenwater moeten zoeken. Komen stelt dat als er zoveel geschikte gronden voor handen was er bij de ontginning de natte lage gebieden werden vermeden. Men ging er gewoon omheen [iii].
Een ander ontginningspatroon valt op
Als deze belangrijke gegevens worden toegepast op het ontginningspatroon dan blijkt dat er vanuit beide richtingen in de strook Ooster- en Wester Blokker-(zuid) Berkhout, vanuit het oosten en uit later vanuit het westen in de richting van Hoorn zijn ontgonnen. Verder is het meest opvallende dat het gebied van het latere Hoorn ontginningspatroon anders is. Hieruit is de conclusie te trekken dat dit gebied waarschijnlijk onderwater heeft gestaan.
Uit de richting van de drainagesloten blijkt dat deze niet in de bovenloop van de Drecht maar naar een andere uitwatering zijn gegraven. Hieruit blijkt dat bij de ontginning van dit deel de bovenloop van de Drecht door de klink van het veen al reeds was verdwenen. Deze uitwatering waar de drainagesloten naar toe zijn gegraven moet in verbinding hebben gestaan met de benedenloop van de Drecht (bij de huidige kruising Lageweg-Zuiderdracht-Dorpsweg).
Hoogstwaarschijnlijk zijn de ontginners ten zuiden van Ooster-Blokker werden begonnen met het graven van de Aemsloot in de richting van het latere Hoorn. De aanleg van deze afwateringen naar het Almere zorgde voor een snelle afvoer van het overtollige water van het natte gebied van Ooster- en Wester-Blokker.
Om het instromen van het Almerewater in de Drecht te voorkomen en de uitwatering te bevorderen werd waarschijnlijk al in deze tijd in de Drechtmonding een klepsluis gelegd [iv]. De ontginning van de Drecht naar het westen stuitte op het onderwaterstaande moeras van de latere Banne Hoorn. Hoogstwaarschijnlijk werd deze ontginning van Wester-Blokker voorlopig afgesloten met de Banscheidingssloot (sloot langs de huidige Holenweg).
[i]Idem.
[ii]De Cock, J.K. Publicatie 1965.
[iii]Komen H.E, 2008. De Langedijk in de Middeleeuwen verlegd. WFON.
De donkere gebieden zijn de ontgonnen gebieden met als laatste het gebied tussen Burggracht en Aemsloot. De grote zwarte pijlen geven de richting van ontginnen aan. De oostelijk Aemsloot is gestremd. De uitwatering van het gebied is via de Aemsloot naar de Beemster gegraven. Het gebied van de latere Banne Hoorn is hier nog niet ontgonnen. De ontginning is voorlopig afgesloten door de grens Banssloot.
Om het water van de naast liggende onontgonnen land te keren werd de ontginning afgesloten met een dwarssloot met daarnaast een dijk. Deze dwarssloten werden Burgsloot of Burggracht, Wijzend en Gouw genoemd. Deze sloten dienden in eerste instantie om het water van het reeds verkavelde gebied af te voeren naar de hoofduitwatering die het verder transporteerde naar het buitenwater. De dijkjes naast de dwarssloten dienden als weg en bewoning van de eerste pioniers.
De secundaire functies van het gebruik van de dwarssloten hebben waarschijnlijk invloed gehad op de naamgeving hiervan. De naam Wijzend of Gawijzend [i] zijn meetal grenzen van een verkaveling of later van een Banne of streek. De Gouw was meestal de naam van een afsluitingsvaart van een ontgonnen gebied die gebruikt werd als weg voor transport van goederen. Later werden deze vaarten ook wel Tocht genoemd.
Het zuidelijk deel van West-Friesland de ontginningpatronen aangegeven. In de omgeving Schellinkhout en Wognum zijn in dit deel van het West-Friesland de eerste ontginningen uitgevoerd. Deze ontginning werd afgesloten met de Wijzend en de Burggracht. Hier gaan we er vanuit dat de strook Oudijk-Zwaag-Bobeldijk als eerste ontgingsfase ten zuiden van de Kromme Leek en Wognum [ii] al reeds is ontgonnen.
[i] Roselaar, Van Vlie tot Amstel, p.90.
[ii]De Cock, J.K., 1969. Veenontginningen in West-Friesland. WFON.
De waters naar de zeeën werden gedicht
In de stormperiode van ca. 1050 tot ca. 1250 zijn de veenrivieren de Bamestra en de Scirmere door erosie ten gevolge van de overheersende krachtige zuidwestelijke winden uitgebreid tot de grote meren Beemster en Schermer. De erosie naar het noordoosten was een groot gevaar voor de aanliggende landen. Veendijkjes werden opgeworpen om het water te keren. Het gevaar nam nog toe toen aan het eind van de 12e eeuw door de stormvloeden de meren in verbinding kwamen met het Almere. De dreiging werd bestreden de openingen naar de zee af te dichten.
Kaart 7. Nz:Noordzee; Zz:Zuiderzee; Z:zeegat Zipe; R:Rekere veenrevier naar A:Alkmaar.
In de grote stormenvloeden in 1248 en 1257, van de Noordzee van de Zijpe door de veenrevier- Rekere door het Holland (blauw) door drie zeegaten uit van de Zuiderzee (1240-1250). De dijken (zwart) van in het land en buiten, werd de doorbreken van het Holland.
De stormperiodes van 1214,1219,1248 tot 1257 werd de Noordzee door het Zijpergat via het Zijpen bekken door de veenrivier het Rekeren in het Holland.
De veenrivieren de Rekeren, Bamestra (Beemster) en de Scirmere (Schermer) het Almeren werd 1240-1250 werd de Zuiderzee. Door erosie ten gevolge van de overheersende krachtige zuidwestelijke winden uitgebreid tot de grote meren Beemster en Schermer. Het is de veenrivier Rekeren ca.1264 afgedamd.
In 1295-1296 liet graaf Floris V een lijst opstellen van zijn bezittingen waarin oa. Vemeld wordt: ''in Scoirle dien dij dijc, die tusschen die niewe haven leghet ende Rekeldamme……wisen wi den grave". De Schoorlse Zeedijk sterkte zich dus verder noordwaartse uit, dan waar hij later afboog naar Petten aan het Hondsbos.(zeedijk).[I]
In de periode van de 13e tot de 15e eeuw zijn de grote binnenmeren langzamerhand door dammen en sluizen afgesloten van de Noord en Zuiderzee. De vertraging van enkele eeuwen bij het dichten van de zeegaten had ondermeer te maken met de strijd van de afweging van de bereikbaarheid van de scheepvaart naar de steden rond de binnenmeren tegen het gevaar van overstromingen van het land.
[I] J.T. Bremer. De Zijpe (pag. 12-13) Uitgeverij PIROLA.
De Naamsloot
De belangrijkste en oudste wateren in de zuidelijke Westerkogge zijn volgens H. Kollis Tz. de Aem- of Naamsloot, de Slim Gouwe of Slimtocht en de Burggracht ten noorden van Berkhout. De Aemsloot betekend volgens Kollis Tz. De “Oude-Sloot”. Deze naam zal later zijn verbasterd tot Naamsloot.
Waarschijnlijk is dit uitgevoerd voor de droogmaling van het Baarsdorpermeer waarvoor de stadswatermolens die in 1624 hiervoor zijn geplaatst bij de Noorderpoort van Hoorn. De Aemsloot heeft een grote rol gespeeld in de ontwatering van het land tijdens de ontginning.
De lange uitwateringssloot begon ten oosten van de Drecht langs de plaats van het huidige Hoorn naar Avenhorn en vandaar naar de Beemster. De veensloot is tijdens en na de ontginning van het land sterk beïnvloed door de inversie van het landschap.
Noord van de Roode Steen liep de Naamsloot
Later zien we de loop van de Aemsloot terug als het water van het Gerritsland de Trommelstraat. De veensloot liep verder ten noorden van de huidige marktplaats de Roode Steen naar de Westerkogge. Hier is deze als Naamsloot nog steeds aanwezig. De aanname dat de Naamsloot vroeger langs dit traject heeft gelopen berust op de op de volgende stellingen.
De Aemsloot is dominant aanwezig als uitwatering van de drainagesloten in de omgeving. In de opgestrekte verkaveling zijn deze lange afwateringssloten zijn allen, met uitzondering van het gebied van het latere Hoorn, gericht op deze primaire uitwateringssloot.
De huidige Naamsloot op een recente precisiekaart van de omgeving doorgetrokken door het veenland van toen loopt net iets ten noorden langs de Roode Steen richting het oosten. Als we de Burggracht doortrekken dan komt deze uit bij de latere Noorderpoort van Hoorn.
Bij het archeologisch onderzoek op de plaats van Winston bioscoop aan de Roode Steen zijn op een diepte van vier meter de sporen gevonden van een oost-west lopende sloot. We kunnen aannemen dat hier de loop van de Naamsloot is bloot gelegd.[i]
Langs het traject van de Naamsloot zijn op de plaats ten noorden van de Roode Steen bewijzen gevonden van bewoning uit het begin van de 13e eeuw [ii]. Waarschijnlijk zijn dit de eerste pioniers geweest die de ontginning hebben uitgevoerd of bezig waren met het aanleggen van de Westfriese Omringdijk. Om zich te beschermen tegen het natter wordende land en de oprukkende zee heeft men hier waarschijnlijk terpen opgeworpen om op te wonen.
[i]Opgarvingsbulletin van de gemeentelijke Archeologische Dienst, nummer 1, maart 2002.
[ii]Archeologische Dienst, Een middeleeuwse woonterp onder de Winston bioscoop Nummer 1, maart 2002.
Door de hevige stormvloeden van de 12e en 13e eeuw, groeiende invloed van de Noordzee op het Almere. Daling van het land nam de opmars van het water grote proporties aan. West-Friesland werd aan alle zijden bedreigd door het water. In het noorden door de Zijpe in het oosten door de Waddenzee in het zuiden door het Almere en in het westen door de grote binnenmeren. Allen stonden meer of minder in verbinding met de Noordzee.
De aanleg van een beschermende dijk om het gebied moest het gevaar van overstromingen afwenden. De Westfriese Omringdijk werd rondom het bedreigde West-Friesland opgeworpen en in 1350 was deze gereed. In het algemeen werden bij de aanleg van deze beschermende dijken de kleine natuurlijke afwateringen afgesloten [i].
Op belangrijke punten werden zware sluizen of spuisluizen in de dijken gelegd. De afgesloten afwateringen werden met diep gegraven sloten verbonden met deze sluizen. Ook in de zeedijk te zuiden van de latere Banne Hoorn werd zo'n sluis aangelegd.
[i]Arends,1994, p. 10
De ontginning van de latere Banne Hoorn
Door de inversie van het land was het laagste punt in de omgeving van de Drecht langzamerhand verplaatst naar de plaats waar later Hoorn werd gebouwd. De afvoer van het overtollige water werd door de drainagesloten vanuit het hoog gelegen gebied van de kreekrug verzameld in dit natte veenmoeras. De uitwatering verliep door de Aemsloot naar de Beemster.
Ten gevolge van de dreigende problemen van de erosie van het land naar het noordoosten, veroorzaakt door de Beemster, was het noodzakelijk dit een halt toe te roepen. Dit gebeurde in die tijd met het opwerpen van een veendijkjes rond de kwetsbare plekken. Hiervoor diende ook de uitwatering van de Aemsloot in de Beemster te worden afgedamd.
Kaart 9. De reconstructie van de situatie na de sluiting van de Westfriese Omringdijk in 1250. Het oostelijk deel van de Aemsloot is nagenoeg geheel gestremd. Vanaf de Hoirnesluis is de nieuwe uitwatering gegraven. De uitwatering bij de Beemster is afgesloten. Na de drooglegging van het gebied is de Gouw verbonden met de Wijzend. De drainagesloten zijn vanaf de Gouw naar de Bansloot gegraven. Het overtollige water stroomt nu via de Hoirnesluis naar de zee. De blauwe lijnen met pijl geven de richting aan van de uitwateringen. De Drecht is voorzien van een klepsluis. Langs de uitwatering naar de sluis heeft zich de haven ontwikkeld. De dubbele stippenlijn is de Rijsdam-Zwaagdijk die in ca 1300 werd aangelegd.
Zeescheephandelvaart
In het einde 12de eeuw tot beging 13de eeuw (ca.1170 t/m 1250) voerden de schepen van de Almere en later de Zuiderzee naar de binnenmeren van het Noord-Holland.
Afb.5. Het handelsschip Kogge is gezonken in de rivier IJssel. Het jaar 2011 werd het wrak gevonden en geborgen. Vrijwilligers van de Stichting Kamper Kogge hebben zich naar het kogge schip zoals het was in 14e eeuw. Het Kamper Kogge is een historisch schip van uit 1340 jaar van lengte 20m en breedte 8m is een prachtig varenderfgoed van Nederland.
De handelschepen zoals de hulken voeren de Kortsloot via de Beemster en de Naamsloot naar de handelsplaats. Kortsloot werd ca 1319 bij de Schardam afgedamd.
De Gouwsloot wordt verlengd
Na de drooglegging van het gebied is de Gouw verbonden met de Wijzend. De drainagesloten zijn vanaf de Gouw naar de Bansloot gegraven. Het overtollige water stroomt nu via de Hoirnesluis naar de zee. De blauwe lijnen met pijl geven de richting aan van de uitwateringen. De Drecht is voorzien van een klepsluis.
Afb.6. De klepdeur van de 13de-eeuwse duikersluis in de Nauwe Kerkstraat te Rotterdam tijdens de opgraving in 1942. (G.J. Arends Sluizen en stuwen). In deze klepdeur(ca.1270 ) waarvan de klep (gemiste plank) heeft gedraaid op horizontale as op de bodem. Bij het laagwater staat de klep open en kan het uitwateren. Bij hoogwater (foto achter de klepdeur) drukt de klep dicht. Er zijn ook klepdeuren die de klep (deur) die op een verticale as draaide.
Langs de uitwatering naar de sluis heeft zich de haven ontwikkeld. De dubbele stippenlijn is de Rijsdam-Zwaagdijk die in ca 1300 werd aangelegd. De zeescheephandelvaart door de Beemster door de Naamsloot gestremd. De schepen gingen naar de Verlengde Gouw waar de Hoirnesluis waar de nieuwe haven is gebouwd.
Bij het aanleggen van de Westfriese Omringdijk werd ten zuiden van de Banne Hoorn op de laagste plek uit de omgeving, een nieuwe zware sluis in de dijk gelegd. Vanuit de sluis werd een afwateringskanaal, gemakshalve hier de “Verlengde Gouw”genoemd, naar de Aemsloot gegraven. Deze nieuwe uitwatering maakte het mogelijk om de uitwatering naar de Beemster te dempen. Het overtollige water van het hele gebied werd hierna door de Hoirnesluis afgevoerd naar de Zuiderzee.
Deze goede afwatering voorzien van een sluis, waarbij tijdens een lage zeestand kon worden geloosd en bij een hoge zeestand het water belette om naar binnen te stromen, zorgde voor het snel droogvallen van het gebied. Het ontginnen van het ontwaterde veenmoeras van de latere Banne Hoorn begon met een reeds bestaande drainagesloot van de eerder ontginning van Zwaag te verlengen en uit te gegraven tot een brede uitwateringssloot.
De Gouw werd gegraven naar de zee
Deze sloot, de Gouw, werd de nieuwe ontginningsas van het te ontginnen gebied van de latere Banne Hoorn. De Gouw werd verbonden met de Wijzend en in het zuiden met de Verlengde Gouw. Langs de Gouw werd een dijk aangelegd die later een belangrijke toegangsweg werd. Deze weg komen we later tegen als de Koepoortsweg. Er wordt hier en daar wel geschreven dat de Gouw een veenriviertje was dat hier naar de zee stroomde, dit komt echter niet overeen met de eerdere ontginning van het gebied van Zwaag. Hier voerden de drainagesloten het water af naar de Wijzend. Bij het ontginnen van het gebied ten zuiden de Wijzend werden deze sloten,indien mogelijk, doorgegraven naar de Aemsloot.
Door de verontdieping van het oostelijke deel van de Aemsloot was de uitwatering naar deze richting gestremd. Vanuit de Gouw werden de drainagesloten naar de eerder aangelegde Bangrenssloot gegraven. De richting van de loop van deze sloten kwamen zodoende haaks op richting van de sloten in de omgeving te liggen. Het ruime water van de Gouw werd later ook gebruikt voor het transport van handels van en naar de haven die werd gesticht langs de Verlengde Gouw [i]. De drainagesloten liepen nog iets door in het land waar nu het Hoornse Hop is gelegen. Deze oost-west lopende sloten zijn teruggevonden bij het een onderzoek van de archeologische dienst van Hoorn aan de Westerdijk[ii].
Het patroon kunnen we vandaag de dag in de stad nog terugvinden in de oude gedempte verkavelingssloten die nu de dwarsstraten en stegen zijn. Bij Schellinkhout heeft waarschijnlijk al voor de sluiting van de Omringdijk een klep- of tijsluis in de veenrivier de Dracht gelegen om de afwatering te verbeteren. Later nadat de Omringdijk naar binnen werd gelegd ligt deze sluis bij het kerkhof [iii].
[i]De namen van de Gouw komen we in het later Hoorn nog tegen als de Gouwpoort die direct naast de Gouw stond. De Gouwpoort de toegangspoort tot de stad werd later in de volksmond verbaster tot Koepoort evenals de weg langs de Gouw naar de stad, de Gouwpoortsweg tot Koepoortsweg. Ook de Wijzend, de grens van de ontgonnen gebied, van Gouwwijzend werd Koewijzend.(HvW).
[ii]Hoorn onder ons, Opgravingsbullitin van de gemeentelijke Archrologische Dienst, Westerdijk en Westerpoort , 3 mei 2007.
[iii]In de Geschiedenis van Schellinkhout komt in de jaren 1300, 1319, 140, 1444 en 1452 deze sluis ter sprake. Zie internet adres www.geschiedenisschellinkhout.nl/
De Hoirne- of Oude Sluis in de zeedijk van 1250
Over de loop van de veenrivier de Gouw door de nederzetting Hoorn heeft gevolgd zijn diverse van elkaar verschillende lezingen.
Het meest voor de hand liggende is dat de Gouw geen veenrivier is geweest maar een verlengde drainagesloot van de ten noorden van de Wijzend liggende ontgonnen gebied en die naar het zuiden is doorgetrokken en als grenssloot is ingericht. De loop van de Gouw zoals door P.Wiersma gegeven in zijn beschrijving van de Grote Kerk van Hoorn[i] komt hier het dichtste bij. Wiersma beschrijft de loop van de Gouw in de huidige stad als volgt: “vanaf de straat de Gouw via het Kerkplein-Breestraat, langs de Schoolsteeg, langs de latere Korenmarkt”. Bij de loop van de huidige schoolsteeg is dit te zien aan het afwijkende patroon van deze steeg.
Afd.7. De Gouwsluis Alphen aan den Rijn. Deel van de pentekening, van Jan Daemsz. Omstreek 1562. Archief Hoogheemraadschap van Rijnland, Leiden. Het sluisje heeft een optrekbare schotdeur. Mogelijk is ook zo’n schotdeur heeft in de Gouw in Hoorn heeft in is gehad.
Verder liep de verlengde Gouw door het voorland via de Hoirnesluis naar de zee. Dat deze sluis er moet zijn geweest wordt bevestigd doordat de latere sluis die rond 1288 in de Westfriese Zeedijk ten oosten van de latere Roode Steen is gelegd en in 1320 in een proces tegen Maertyn van der Nieuwerwike de “Nieuwe Sluys” wordt genoemd. Dit geeft aan dat er dus al eerder sprake was van een sluis. Nog een aanwijzing vinden we in de kroniek van Feyken Rijp deze schrijft bij 1260 het volgende:
Kort na die tijd / verhaalt men van seeker Edelman Hartman Galamagenoemt / het navolgende.
Dat hy gaande sijne goederen van t’ Enkelhuysen en de sluys van Horn na ziende / in een vliet een Haring vond / binnen dijks dog is wel aan te merken / dat de dijken doenmaals on ’t onvermogen der Landsaten / en om den Oorlog / geenzins bestand waren / als men de selve sedert heeft moeten en konnen maken / dese Haring siende swemmen; was den Edelman / daar van seer verwondert / en synde van wakkere doordringende geest / twyfelde aanstonts of de grond niet mogt ondermynd syn van ’t Zeewater / en daar op al dieper denkende / verkogt hy alle zyne Landen; van welke hy yr vooren geen voet en soude willen vermindert hebben / vast.....
De edelman vond dus bij inspectie van zijn bezit tussen Enkhuizen en de sluis bij Hoorn, binnendijks, een haring in de vliet. Er is dus omtrent 1260 kennelijk al sprake van een sluis van Hoorn, dit zal de sluis zijn geweest in de oude zeedijk van ca. 1250. Deze zeedijk zal naar schatting ongeveer 1000 meter van de sluis aan de Roode Steen hebben gelegen.
Afb.8.De situatie van de binnen- en buitenwaterpeilen in 1250 bij het plaatsen van de Hoirnesluis in de Westfriese Omringdijk.
G.J. Arends stelt in zijn boek Sluizen en Stuwen het volgende: In de Middeleeuwen komt een drietal afsluitmiddelen voor, namelijk een klepdeur, de enkele draaideur en de schotdeur (hefdeur).[ii] De schutsluis ontwikkeld zich in de eerste helft van de 13e eeuw uit de keersluis. Volgens Arends (p.14) zijn aanwijzingen dat in Nederland de eerste schutsluizen zijn gebouwd. Wat voor een sluis zal hier zijn toegepast? Hiervoor zetten we alle van belang zijnde gegevens op een rij.
In de afbeelding 8 zijn de binnen en buitenwaterpeilen gegeven. Hieruit blijkt dat, met de onnauwkeurigheid van de grafieken in acht genomen, bij gemiddeld hoogwaterstand de waterpeilen van binnen en buitenwater nagenoeg gelijk zijn.
Het achterland moest beschermd worden tegen hoge vloeden, waarbij de zeestand veel hoger werd en ver boven het maaiveld van het achterland kwam te liggen.
Het binnenwater werd vanwege de verkaveling en bebouwing op een bepaald peil gehouden. Dit was ook nodig voor de scheepvaart.
Er kan bij gemiddeld hoogwater schepen worden geschut.
Zeegaande schepen zoals de Hulk voeren op de Naamsloot [iii]
Halverwege de 12e eeuw had West-Friesland een graanhandel met de landen rond de Oostzee [iv]. De schepen die hier voor nodig waren vereisten een veilige thuishaven.
Uit bovenstaande argumenten kunnen we de conclusie trekken dat hier waarschijnlijk sprake is geweest van een enkele zware schotdeur. Deze hefdeur kon zowel het binnenwater en buitenwater keren en bij hoogwater worden geopend. De schepen konden twee maal per etmaal met gestreken mast worden geschut.
Afb. 9.Schotdeur met spil in de sluis .
{i]KNOB,1981.p.184.
[ii]G.J. Arends,1994,p.13
[iii]Kollis,1965,p21
[iv]Geschiedenis van Schellinkhout bij het jaar 1150. Internet www.geschiedenisschellinkhout.nl
Graanvaart een zaak van overleven
Tijdens de ontginning werd de eerste sluis de “Hoirnesluis” in de zeedijk gelegd. Deze dijk lag in 1250 naar schatting zo’n 1000 meter zuidelijk van de huidige marktplaats de Roode Steen. Vanaf de plaats waar de Naamsloot en de Gouw samen kwamen op het huidige kruispunt Breedstraat-Schoolsteeg-Gerritsland, liep een uitwatering naar de Hoirnesluis. Deze uitwatering noemen we hier voortaan de verlengde Gouw.
De verlengde Gouw werd gevoed door een behoorlijk grote aanvoer van het verzamelde water uit het achterland zoals de Naamsloot, Burggracht de Gouw en de kavelsloten. Het water dat mogelijk langs natuurlijk weg is ontstaan waarbij het niet is uit te sluiten dat er ook mensenhanden nodig waren om het water uit te diepen en te geleiden naar de sluis.
De verlengde Gouw van zo’n 1000 meter lang, vormde een veilige haven voor de zeegaande handelsschepen en de oorlogskoggen voor de Herenvaart. De ligging van deze haven werd het centrale punt voor de handel van de omliggende streken en dorpen. Door een continue gebrek aan graan in het natte land was de handel over zee zo belangrijk dat we kunnen stellen dat dit een zaak was van overleving.
Polen de graanschuur van Europa
Al in de 12e eeuw voeren de koggeschepen en de hulken uit deze streek naar de Oostzee om graan te halen. Het meeste graan kwam uit Polen de graanschuur van Europa. De graanhandel, een van de belangrijkste handels die honderden jaren in stand werd gehouden, werd later de Moedernegotie genoemd. De producten die de boeren opbrachten zoals vee, zuivelproducten en groenten dienden naar de markt te worden gebracht.
Landwegen waren er nauwelijks waterwegen genoeg. Hiervoor werd een stelsel van waterwegen opgezet die leidden naar de haven. De kavelsloten en veenstromen werden aan elkaar verbonden en geschikt gemaakt voor de scheepvaart naar de markt en de haven. De primaire veenstromen zoals de Aemsloot en Burggracht waren hiervoor uitermate geschikt. Er werd zoveel als mogelijk gebruik gemaakt van de bestaande stromen.
De secundaire veenstromen zoals de Gouw werden uitgegraven, verdiept en verbonden met de brede vaarten. Zo’n vaarweg naar de markt werd vaak Tocht of Gouw genoemd. Ook de nederzetting Hoirne en het daaruit groeiende stad Hoorn had meerdere Tochten die naar de mark en de haven leidden. De goed bereikbaarheid van de schepen naar de verlengde Gouw veroorzaakte een druk handelsverkeer. Langs de uitgestrekte handelshaven ontstonden de nederzettingen Dampten en iets stroomopwaarts de nederzetting Hoirne. Deze toestand was maar van korte duur want de zware stormen speelde parten.
De nieuwe zeedijk en sluis van 1288
Het oprukken van de zee en de verlaging van het land zette door. In de periode 1248 - 1288 zijn bij zware stormen de zeedijken in West-Friesland meerdere malen doorbroken. Waarschijnlijk was al zo rond 1286 tussen Schellinkhout en Lutje Schardam het voorland bijna geheel verdwenen. Omstreeks die tijd ging men over tot het aanleggen van een inlaagdijk achter de bedreigde zeedijken. Tijdens de zware stormen van 1287 en vooral die van 1288, werd er grote schade aan de dijken van oostelijk West-Friesland toegebracht.
Ook de oude zeedijk van ca.1250 en de oude sluis hebben het toen moeten ontgelden. Deze zijn in die tijd waarschijnlijk vernietigd. De oude zeedijk werd prijs gegeven aan de zee. De inlaagdijk van 1250 werd verzwaard en werd de zeedijk van 1288, die een deel van het Westfriese Omringdijk werd. Deze dijk bestaat nu nog als Het West, Roode Steen het Grote Oost en Kleine Oost. Ten zuiden van de zeedijk werd de nederzetting Dampten verwoest.
Velius schrijft hier over in zijn kroniek het volgende “Buyten lag wat voorlands/ meest ried/ zijnde noch een overblijfsel van ’t Land daer eertijds het afgespoelde Dorp Dampten op te staen plach”.
Vertaling Velius:[i] "Buitendijks lag wat voorland, met vooral riet, nog een overblijfsel van het land waar eertijds het verdronken dorp Dampten gelegen heeft".
[i] Vertaalde kroniek van: Th.Velius Kroniek van Hoorn. Bronnenreeks Hoorn deel 1 Band 1,p102.
De in het bovenstaande processtuk genoemde plek van de nieuwe sluis “Hoirne bizuden dorp” wordt door Kroon en Kapteyn gegeven als “Hoerne bi Zudendorp”. Nu werd in het processtuk bizuden dorp met een klein letter geschreven, als dit een dorp was geweest dan had men dit hier zeker, zoals toen de gewoonte was, met een hoofdletter geschreven zoals “bi Zudendorp”. Met bizuden dorp zal hier bedoeld worden: ten zuiden van het dorp.
We kunnen dus redelijkerwijs wel aannemen dat in het proces bedoeld wordt dat de nieuwe sluis ten zuiden van het dorp Hoorn lag. Een dorp met de naam Zudendorp zoals beschreven door Kroon en Kapiteyn zal dus niet hebben bestaan. Er heeft volgens Velius wel een nederzetting gelegen met de naam Dampten. Dit dorp zal achter de oude zeedijk van 1250 in de buurt van de oude Hoirnesluis hebben gelegen. Het dorp moet dan tijdens de stormen van 1287-1288 zijn verwoest.
Binnendijken voorkomen totale overstroming
Kaart 10.Kaart van Sgroten 1573. Op deze kaart is de waterkerende binnendijk Aangegeven.
Toen in de 12e eeuw de duinenrij op diverse plaatsen was doorgebroken en de Zijpe onderwater kwam te staan werd West-Friesland aan drie zijden bedreigd door de zee. In het noorden was dat het water van de Zijpe, in het oosten en zuiden de zich snel ontwikkelende Zuiderzee. Aan de noordwest- en westkant lagen ook nog de grote meren in Noord-Holland de Heerhugowaard, Schermer en Beemster en de vele kleinere meren die een bedreiging vormden.
Om totale overstromingen bij een dijkdoorbraak te voorkomen werden er omstreeks 1300 in West-Friesland een aantal binnendijken aangelegd die het grote gebied in kleinere stukken moest verdelen. Dwars door het oostelijk deel van West-Friesland liep zo’n binnendijk, deze begon ten oosten van Medemblik en eindigde in de huidige stad Hoorn.
De dijk werd gevormd door de Bullendijk (van Onderdijk tot Wervershoof), de Schinkeldijk tot op de grens ven Hoogkarspel, de Zwaagdijk, de Hoornse weg, zuidwaarts van Wognum, het Keern tot aan de huidige stad Hoorn, hier sloot hij aan op de Westfriese-Omringdijk. In het huidige Hoorn vinden we de binnendijk terug met de namen Keern en Kleine- en Grote Noord[i].
[i]P.Schuitenmaker, 1900,p. 44
Door aanleg van deze binnendijk werd het land in de omgeving van het toekomstige Hoorn verdeeld in twee op zichzelf staande natuurlijke waterstaatkundige gebieden de (latere) Wester- en Oosterpolder. Deze scheiding die later dwars door de stad zou lopen, heeft een grote invloed uitgeoefend op de aard van de waterstaatkundige werken die in Hoorn zijn uitgevoerd.
Op kleinere schaal werden ook lokale dijken aangelegd om een overstroming vanuit de binnenmeren te voorkomen. Op plaatsen waar zich veel water verzamelde zoals de meren Wogmeer en het Baarsdorpermeer, dreigden bij stormen of een grote toevoer van hemelwater de aanliggende landerijen en dorpen onder water te zetten.
Om dit te voorkomen werden rond deze plekken dijken aangelegd. Een voorbeeld hiervan in de buurt van Hoorn is de Bobeldijk, deze werd in 1365 aangelegd om de overstroming vanuit het Baarsdorpermeer te voorkomen. Zo zijn er in de loop van de jaren in West-Friesland vele dijken aangelegd. Door de meren droog te leggen en de waterafvoer te verbeteren werd de dreiging van interne overstromingen de kop ingedrukt.
Uitwatering van de Aemsloot en Burggracht verplaatst naar Scharwouderkoog
Bij de aanleg van de waterkerende binnendijk in 1300 werden de west-oost lopende kavelsloten en de veenstromen de Aemsloot en Burggracht, afgeloten. De afvoer van het water van de Westerpolder in het gebied bij de nederzetting Hoirne was gestremd. In de zeedijk van Scharwouderpolder werden nieuwe uitwateringen met sluizen aangelegd. Pal naast de westzijde van de binnendijk lag nog een uitwatering, het later zo genoemde Achterom.
Voor wat betreft de uitwatering heeft dit water waarschijnlijk geen grote rol gepeeld in dit gebied. Met de afdichting van het waterlopen vanuit de Westerpolder was de toestroom van het overtollige polderwater drastisch afgenomen. De sterk verminderde doorstroming door de Gouw naar de zee veroorzaakte op den duur het dichtslibben van de havens en het vaarwater.
Sluizen, spuien en verlaten
Om de waterhuishouding van Hoorn te kunnen beschrijven is het van belang te weten wat voor typen sluizen, spuien en verlaten er van toepassing zijn geweest. Konden ze bijvoorbeeld naast water ook nog schepen doorlaten? In de kronieken komen de namen sluys, verlaat, spuy en uitwatering, vaak voor. Het blijkt echter dat deze soms verkeerd zijn toegepast.
Om er achter te komen wat voor een type nu werkelijk wordt bedoeld, moet er worden gezocht naar de functie en met wat voor doel dit waterwerk is aangelegd. Dit is vooral van toepassing op de Oude Sluis en de “Nieuwe Sluys” een “groote Sluyse met een Overtoom” waar Velius over schrijft.
Definitie spui en verlaat volgens Pieter van Akerlaken
Bij het behandelen van de onderwerpen spuien en verlaten is het van belang deze eerst te definiëren. Pieter van Akerlaken (PA.) die een schat van gegevens vermeldt in zijn stuk “Aantekeningen van Jonkhr. Mr. P. van Akerlaken nopens de stadsriolen”[i] doet dit als volgt:
Spui. [ii] “Een spui bestaat in een schuif, die men ophaalt, wanneer men verlangt het achtergelegen water af te tappen of wel om het hooger voorstaande water in te laten, en die men laat vallen, wanneer men daarmee eindigt”.
Verlaat. [iii] “Dat een verlaat is een sluisje met deuren, die zich bij voorstaand laag water openen, en bij hoog buiten water sluiten en hetwelk tevens dient om schuiten en vaartuigen van het eene in het andere water door te schutten”.
Arends zegt in zijn standaardwerk 'Sluizen en stuwen [iv] ."Ook het oude woord 'verlaat' werd soms voor uitwateringssluizen gebruikt." We moeten dus voorzichtig zijn met het hanteren van definities van de termen spui en verlaat. Alhoewel Van Akerlaken ook niet helemaal consequent is met het hanteren van de termen, moeten zijn gegevens, als ze worden toegepast, wel geïnterpreteerd worden naar de definities die hijzelf heeft opgesteld.
Definitie spui en verlaat volgens Arends
Sluizen [v] zijn er in talrijke versies zoals:
Uitwateringssluizen, al vanaf de 13e eeuw, worden in het noorden “Zijl”genoemd. In Friesland noemt men de duikersluisjes “pomp”[vi].
Schutsluizen, waardoor schepen worden geschut, vroeger veel “verlaat” genoemd.
Tijsluizen [vii], waardoor de schepen alleen op bepaalde tijden, afhankelijk van de zeestand, konden worden geschut enz.
Bij 1288 zegt de kroniekschrijver Feyken Rijp:
“De Stad HOORN was eertijds maar een groote Sluyse met een Overtoom aan de Oostzyde van de Roode-steen / dienende tot ontlastinge van het binnenwater / en tot de uyt en invaart van de Zee: aan de binnen-zyde liep de Togt in die tijd de Gouw genaamd /…”.
We nemen aan dat deze sluis aan de Roode Steen na de zware stormvloed van 1287-1288 is aangelegd. Volgens Feyke Rijp lag er vóór 1288 aan de oostzijde van de Roode Steen een “groote Sluyse met Overtoom”, het zou dus in 1287 kunnen zijn geweest. Velius beschrijft hier de situatie vóór 1316, en zegt dat dit uit overlevering (soo gesegd is) tot hem is gekomen. Velius zegt:[viii]
“Er was eertijds, zoals gezegd is, in de dijk een grote sluis met een overtoom aan de oostzijde van de Rode Steen (zoals de Markt tegenwoordig heet), waarlangs de boeren het binnenwater loosden en die ook dagelijks gebruikt werd om van en naar zee te varen. Binnendijks kwam de Tocht daarop uit, zoals de Gouw toen genoemd werd en die nog heden bij de Koepoort ligt. Buitendijks lag wat voorland, met vooral riet, nog een overblijfsel van het land waar eertijds het verdronken dorp Dampten gelegen heeft. Door dit voorland liep een kil (nu de haven van de Nieuwendam) in zee, redelijk diep en bijna gekromd als een hoorn en daarom ook zeer veilig voor de schepen die daar kwamen binnenlopen. Het land zelf, waar nu de stad ligt, was laag en moerassig, vol kleine meren en geschikter om riet en biezen voort te brengen dan iets anders. Het meer inwaarts gelegen land was echter zeer goed en vruchtbaar, met veel mooie dorpen, die als een ring om deze sluis lagen en waarvoor deze sluis de meest geschikte toegang vormde tot de zee. Daardoor, en ook vanwege de veilige ligplaats, kwamen er dagelijks veel vreemdelingen naar toe om van de bewoners kaas en andere zuivelproducten te kopen, maar ook om diverse met de hand vervaardigde voorwerpen aan hen te verkopen (want West-Friesland had nog geen ambachtslieden).”
[i]Aantekeningen van Jonkhr. Mr. P. van Akerlaken nopens de Stadsriolen, ca.1839.
Dit epistel is door F.Kwaad op het Internet geplaatst URL www.kwaad.net/Akerlaken.pdf
[ii]Akerlaken. punt 4e-1e
[iii]Idem punt 4e-2e
[iv]Arends, 1994, p. 140.
[v]Arends,1994, p.140.
[vi]Hier zal ook de naam van de Hoornse “Pompsteeg” zijn afgeleid.
[vii]De naam tijsluis werd ook gebruikt voor een uitwateringssluis. Deze sluis loosde tijdens eb het overtollige binnenwater naar buiten en keerde, tijdens vloed, het hoge buitenwater.
[viii]Vertaling in leesbaar Nederlands Th. Velius Kroniek van Hoorn Band I 1316-1559. Publicatiestichting Bas Baltus,2007. Bronnenreeks Hoorn Deel 1.
Afb. 10.De situatie in 1288 na het plaatsen van de Nieuwe Sluis bij de Roode Steen. De schotdeur, dijk en figuren zijn niet op schaal weergegeven.
Het blijkt dat er dagelijks schepen door de sluis in en uit konden varen terwijl er ook nog een overtoom aanwezig was, dubbelop zou je denken. Maar het overhalen van kleine schepen ging sneller dan het schutten door een sluis[i]. Daar het veel energie kostte om een volgeladen schuit over een hooggelegen overtoom te krijgen, werd hiervoor de sluis gebruikt. Op de terugweg zal de lege schuit gebruik gemaakt hebben van de overtoom.
Uit de afb. 10 blijkt dat in het jaar 1288 het binnenwater nog gelijk stond met de gemiddelde hoogwaterstand van de zee. Voor de nieuwe sluis gelden, behalve dat de scheepvaart en de drukte om en nabij de haven was toegenomen. Wat voor een type zal de middeleeuwse Nieuwe Sluis zijn geweest? Om hiervan een idee te krijgen nemen we als voorbeeld de sluis in Gouda uit dezelfde tijd waarvan meer bekend is. Deze stad had een sluis bestaande uit een enkele schotdeur[ii], deze keerde het water aan beide zijden.
De afmetingen van de grachten en sluizen in de steden waren berekend op de breedte van de schepen die moesten passeren. De oude sluis door de stad Gouda had bijvoorbeeld een breedte van 16 Amsterdamse voeten [iii] en 6 duim, dit komt overeen met 4,68 meter[iv]. De kleine zeegaande kogge uit de 12e eeuw waren ca 12 meter lang en ca 4 meter breed.
De tweede sluisdeur Gouda geplaatst
In 1308 werd er een tweede deur bijgezet zodat de schepen continue konden worden geschut. De getijdenvariatie was daar aanmerkelijk groter dan in de Zuiderzee.Verder moet gesteld worden dat Gouda een drukke sluis moet zijn geweest, want de internationale handelsroute van noord naar zuid en vice versa, liep via deze sluis. De wachttijden voor een schutting liepen hier vóór 1308 al op tot 36 uur.
Daar de schepen in de loop der jaren steeds grote werden, moesten ook de sluizen aan deze schepen worden aangepast. De grote kogge had in de 13e en 14e eeuw de afmetingen van 21 meter lang en ca 6,8 á 7 meter breed. In de 13e eeuw werd in de Spaarnedam een scheepvaartsluis aangelegd met een breedte van 24 voet (ca 7 m), waardoor deze grote koggen konden passeren.
Goudse handelsroute sluis
Ook deze sluis lag op de internationale handelsroute naar het zuiden. In Gouda werd hiervoor ook zo’n grote scheepvaartsluis buiten de stad aangelegd. De doorvaart bij Hoorn maakte geen deel uit van een drukke scheepvaartroute voor de grote zeeschepen.
Hoewel we niet kunnen uitsluiten dat de sluis bij de Roode Steen een vroege uitvoering is geweest van een schutsluis met twee schotdeuren die continue en onafhankelijk de schepen konden schutten, gaan we er van uit dat hier sprake is geweest van een sluis met een enkele schotdeur gelijk aan de stadssluis van Gouda.
Vanwege de ligging direct aan de open zee moet deze van een zware uitvoering zijn geweest. In de kronieken is dan ook sprake van een “groote Sluyse met een Overtoom / aen d’oostsijde van den Roode-steen”. We kunnen stellen dat de “groote Sluyse” hier slaat op de grootte van de zware schotdeur met een sterke met mankracht te bedienen hefinstallatie die voor die tijd van grote afmetingen moet zijn geweest.
Afb. 11.Het Bleiswijkse Verlaat. (GJ. Arends,1994, p.169) Deze constructie staat aan de landzijde achter de schotdeur van afbeelding 9 en dient voor de ondersteuning van de wanden van de sluiskolk.
De sluiskolk die dwars door de dijk liep werd aan de zeezijde afgesloten door de schotdeur. Meestal en vooral bij veengrond werden, om inzakking van de zijkanten van voorkomen, de wanden van de sluiskolk verstevigd met zware balken de gebinten. Zo’n constructie is gegeven in Afb.14. De zware houten constructie zal even lang zijn geweest als de breedte van de dijk bij de Roode Steen.
Het personeel van de sluis waaronder Maertyn van der Nieuwerwike (1320), behoorden tot de vroege bewoners van de snelgroeiende handelsplaats Hoorn. In een oorkonde van 1352 wordt nog vermeldt dat een hofstede "die slusekolc" genaamd die "der slusewateringhe plach toe te behoeren" en gelegen is "bi de Roeden Steen van der havenen "tot het roester der kerkhove"[v].De kleine koggen en hulken konden met gestreken mast door deze sluis passeren en hun lading achter de dijk lossen.
De grote zeeschepen bleven buiten de sluis in de buitenhavens liggen. De hulken met een geringe diepgang konden via de vaarten zoals de Aemsloot of Burggracht het achterland binnen varen.
[i]Arends,1994,p.21.
[ii]Arends, 1994.
[iii]1 Amsterdamse voet = 11 duim = 28,31 cm.
[iv]Crone, 1978.
[v]Het “roester der kerkhove” is hier een zo genoemd duivelsrooster dat in de Middeleeuwen werd gelegd voor de ingang van de kerkhoven, dit om de duivel (met bokkenpoten) en de loslopende Antonisvarkens te weren van deze heilige plaats.
Toch een type roldeursluis voor Hoorn?
Afb. 12.Roldeur meppelersluis.
Er blijkt dat in West-Friesland een ander type sluis werd gebruikt die met geen dwarsbalken (gebinten) boven de sluis uit te steken zoals de sluis in afb.14. Deze roldeursluizen, rolden horizontaal in de sluisdeuren in de zijden van de openingen van de sluishoofd in. De West-Frieslandse roldeursluizen is de schepen de masten niet strijken, de lading hoog opstapelen en tevens kon een enkele man de sluisdeur uitvoeren.
Deze roldeuren sluizen zijn reeds al lang voor 1578 gebruikt want Andries Vierlingh [i] was de roldeuren te verbeteren met de bijvoord de rollen moesten van bronzen worden enz. In 1773 ontving Cornelis Redelijkheid van de Staten van Holland en West-Friesland een premie van 1000 gouden dukaten voor zijn uitvinding van een sluis met in- en uitschuivende deuren enz.
Het is niet onmogelijk dat Hoorn de sluis van 1308 een rolsluisdeur werd gebruikt. (HvW, 31-8-2016).
[i] Vierlingh, Tractaet van dyckagie, naar manuscript uit ca. 1578, Rotterdam 1973 (facs. van ’s-Gravenhage 1920). Sluizen en Stuwen De ontwikkeling van de sluis- en stuwbouw in Nederland to 1940. Bouwtechniek in Nederland 5. G.J. Arends. 1994. Delftse voor de Monumentenzorg. blz. 22-52-115.