In Kroon en Kapteijn,1891, staat hierover het volgende: Buiten de tegenwoordige dijk lag in die tijd een strook land, waarop een dorp gebouwd was, dat door Velius Dampten, door anderen Zudendorp genoemd wordt. Het is waarschijnlijk, dat de bewoners hun door den vloed van 1334 bedreigde woonplaats moesten verlaten en zich in het in bloei toenemende Hoorn vestigden. De naam van het dorp ging daarna verloren.
Op zeer jeugdigen leeftijd zag de later beroemd geworden Junius de overblijfselen van ijzeren huisraad, afkomstig van dit dorp. Door enige waaghalzen werden die bij een hevige storm, vermoedelijk die van 1519, aan het ontbloot strand opgegraven.
Kaart 1.Het kaartje van ca. 1300 is op de kaart getekend van Hoorn van nu. De rond 1300 aangelegde binnendijk scheidt de Ooster- en Westerpolder waterstaatkundig van elkaar [i]. De pijlen geven de stroomrichting aan van de afvoer van het overtollige water uit de Oosterpolder via de sluis van 1288 en van uit Scharwoude via de Barchoutersluis naar de zee. Deze sluis lag in de Westfriese Omringdijk richting Lutje Schardam.
[i]P.Schuitenmaker, 1900,p. 44.
Over de zeedijk ten oosten van de Gouw wordt het volgende vermeldt: “Uit de processtukken van 1320 tegen Maertyn van der Nieuwerwike die de sluis tegen de regels had opengezet, blijkt dat Willem ver Bartensoen de dijk had opgemeten tussen Schellinkhout en de sluis. De dijk liep recht van de kerk van Schellinkhout naar de sluis en was volgens de stukken 1300 gherden [i] lang "lopende van Schellinkhout tot er nieuwer sluse toe te Hoirne bizuden dorp". Kroon en Kapteijn zegt hierover:
“Voorts wordt in 1319 melding gemaakt van de sluis te Hoerne en later van de nieuwe sluis te Hoerne bi Zudendorp. Ongeveer tussen Scellinghout en Schaderdam wordt de plaats opgegeven, waar die sluis gelegen was. Waar in 1319 van een "nieuwe" sluis gesproken wordt, ligt het voor de hand dat er reeds lang voor 1316 een oude bestond. Daar er voor de bediening en het opzicht dier sluis zeker verschillende personen nodig zijn geweest, kan worden aangenomen dat het tegenwoordige Hoorn voor 1316 bewoners had, zij 't dan ook, enkele.”
De afbeelding van Hoorn in omstreeks 1300 jaar. De kade op het kaartje is de Nieuwedam.
Toen in 1320 Willem ver Bartensoen de dijk had opgemeten liep de dijk vanaf deze Nieuwe Sluis ten zuiden van Hoirne nog recht op de kerk van Schellinkhout aan. Deze dijk is in 1375 verwoest.
De huidige Westfriese Omringdijk werd de nieuwe zeedijk. Deze liep hierna niet meer recht op de kerk van Schellinkhout aan. Als we aannemen dat er van 1288 tot 1375 niet nogmaals een verplaatsing van de sluis is geweest, kunnen we de conclusie trekken dat de Nieuwe Sluis rond 1288 is aangelegd in de nieuwe zeedijk op het kruispunt van de oude en nieuwe zeedijk bij de Roode Steen. Dit is dan de enigste plaats die aan het gestelde voldoet.
Tijdens het aanleggen van de Nieuwe Sluis werd ook de loop van de Gouw gewijzigd. Aan de landzijde werd een diep afwateringskanaal gegraven dat de Gouw verbond met deze sluis volgens het traject huidige Nieuwstraat – Kerkstraat [ii] naast de huidige Waag [iii] naar de Nieuwe Sluis in de Westfriese Zeedijk. Aan de zeezijde werd de loop van de Gouw omgelegd vanaf de sluis aan de oostzijde van de Roode Steen via de Grote Havensteeg door een stuk oude kavelsloot, het latere water langs de Nieuwendam [iv].
[i]Gherde is het oude woord voor de roede. [ii]De Sluseweteringhe. [iii]De Slusekolc [iv]Velius, bij 1316.
Afb. 1.Situatie in 1350 bij de sluis van 1288 aan de Roode Steen. De schotdeur, dijk en figuren zijn niet op schaal weergegeven.
Nieuwendam aangelegd
Rond 1334-1341 wordt in de kroniek Origo Civitatis Hornensis het volgende vermeld:
“Omtrent dese tuden, te weten van Graeff Willem die vyerde, als geen lant en was buyten die dijck buyten die sluystocht van Hoorn, zo mogten die grote geladen schepen van Denemarken ende Hamburch den zeedijck nyet genaecken om die swaerte der lasten ende die droochte So isser georddonneert ende gemaekt een lang dycxken dat gemoemt wordt die nyeuwendam beginnend vanden grote dijck een lange wech tot die mont vande zee, daer nu een hoop huysen steat als een kleyn stedeken…enz”. [i]
Dit komt hier op neer dat bij laag water de zwaar beladen schepen niet meer onder de Westfriese Zeedijk bij de sluistocht konden komen. Er werd een dijk aangelegd naar dieper water. [ii]
Tussen deze plek en de vaste wal lag een moerasachtig land zodat het moeilijk was de lading, die onder meer bestond uit koeien en paarden, door het drassige gebied naar de vaste wal te brengen. Er werd een dijk opgeworpen en een weg aangelegd, dit werd de Nieuwendam, een van de oudste wegen van de stad.
Was hier sprake van verzanding van de haven of was er geen rekening gehouden met de steeds groter wordende zeeschepen? Waarschijnlijk waren beide factoren van invloed.
[i]Knaap Veerkamp 1996, p.256.
[ii]Daar de diepgang van de grote koggeschepen in de 15e eeuw ca. 2 meter was, kunnen we stellen dat de Gouw tussen deze plek en de sluis, rekening houdende met de gemiddelde zeestand (Grafiek 2 en 3) een diepte had van ca. 2 meter. De schepen moesten dus afmeren in het diepe deel van de haven.
Verzanding van de haven
Een van de oorzaken van de verminderde watertoevoer was het gevolg van de aanlegging van de in ongeveer jaar 1300 aangelegde binnendijk ’t Noord-Keern-Risdam-Zwaagdijk. De Zwaagdijk werd aan de zuidzijde van de kreekrug aangelegd. Dit had tot gevolg dat al het overtollige water vanuit het noorden en oosten van de Zwaagdijk werd afgedamd. De aansluitende Risdam -’t Keern-’t Noord sloot de afwateringen van de Naamsloot en Burggracht en alle verdere wateren uit de Westerpolder af. Dit moet een enorme afname van overtollige water in de Oosterpolder zijn geweest.
De oxidatie en inklinken van het veen had tot gevolg dat de oude in ca 1300 voor Chr. reeds verzande kreek, kwam bloot te liggen en veroorzaakte een barrière voor het water dat van het oost- en noordzijde van de kreekrug werd toegevoerd.
Deze oorzaken zullen een aanmerkelijke vermindering van de watertoevoer tot gevolg hebben gehad waardoor de kracht van de stroming verminderde met als gevolg een grotere afzetting van sediment aan de monding van de Tocht.
Een ander probleem waren dat de schepen in de toen al druk bezochte haven hun ballast, die vaak bestond uit met zand gevulde zakken, voor het gemak leegden in de haven in plaats van dit te storten op het land of strand. De geloste hoeveelheid ballast werd dan vervangen door handelswaar, dit was een veel voorkomend gebeuren.
In 1341 wordt melding gemaakt van de verzanding van de haven aan de zeekant van de sluis. (F.Kwaad, 2003) noemt als oorzaak de geringe stroomsterkte van het afgevoerde water door de sluis.
Om de verzanding van de havens te voorkomen werd dit later met keuren [i] aan banden gelegd.
[i]Regelgevingen.
De eerste bewoners van Hoorn
Rond de plaats waar de Gouw door een grote sluis verbonden was met de zee ontstond in de banne van het dorpje Zwaag een marktplaats.[i]
In de omgeving hiervan ontwikkelde zich de eerste bewoning. De bewoners bestonden uit boeren, vissers, schippers, ambachtlieden en personeel die zorgden voor de landontginning, waterstaatkundige werken en het bedienen van de sluis.
Archeologisch onderzoek heeft langs de huidige Grote Oost en het Grote Noord, een zestal oude woonlagen zijn gevonden.
1 van rond 1200
2 ,, 1250-1300
3 ,, 1275-1325
4 ,, 1300
5 ,, 1400
6 ,, 1600 (WFM)
Uit de tolregisters van Damme blijkt dat de Friezen en Denen al in 1252 gebruik maakten van een handelsroute die liep via het Marsdiep, Zuiderzee, Spaarne, Haarlem, meren en binnenwater, Gouwe, Hollandse IJssel naar Vlaanderen, de zogenaamde veilige route “binnen de dunen”. Deze naar handelszoekende lieden zullen ongetwijfeld ook rond deze tijd de veilige haven aan de monding van de Gouw zijn binnengevaren en handelsbetrekkingen hebben aangeknoopt met de bewoners van het achterland. Maar de Westfriezen lieten de handelslieden niet alleen bij zich komen, ze trokken er zelf ook op uit om handel te drijven. Ze haalden toen al koren en beesten uit de Oostzeelanden.
De eerste school in Hoorn
Langs het riviertje van de Gouw werd in 1339 de eerste school van Hoorn gebouwd door de deken van Vriesland Gijbrecht Gerrittsz [i]. De school is de Schoolsteeg en Gerritsland waren wateren en zijn later verstraat.
[i]In de Reg. Hennonensia wordt geproken over een school te Hoorn gegeven aan "Gijbrecht Gerrittsz., deken van Vriesland, te bewaren door een "redelijk persoon". Hoorn in de Middeleeuwen, Pieter Koster, Blz.6.
Snelle groei rond de markt en haven
Afb.2. De markt is belangrijk voor de dorpen rond de haven. De boeren, vissers de bewoners van de dorp verhandelen met de schepen men hun lading graan. Een prachtige schilderij Boeren op weg naar de markt . Jan Boeckhorst (1604-1668). (Rubenshuis, Antwerpen).
In 1285 had Hoorn aan ‘s graven heervaart 12 man te leveren. In 1323 werd buitendijks het eerste kerkje gebouwd. Omstreeks 1344 ontwikkelde zich in de nederzetting Hoorn een drukke veehandel. Koggeschepen en hulken volgeladen met ossen en paarden, werden aangevoerd om hier te worden verhandeld en vetgemest. De schepen zullen zuivelproducten mee terug hebben genomen. In 1356 werd de eerste Hoornse in Engeland gesignaleerd.
Kaart 2.De eerste scheepswerf van Hoorn 1330.
Het moeras gedempt, kerkhof en kerk gebouwd
Volgens de hier eerder genoemde oorkonde van 1352 was hier echter al sprake van het “roester der kerkhove”. Dit betekend dat hier al eerder een (nood) kerk met kerkhof moet hebben gestaan. Het is ook mogelijk dat de plek al was gereserveerd voor de bouw van een kerk en de begraafplaats al in gebruik was voordat deze werd gebouwd.
De grote poel of “Weel” in het centrum werd gedempt, er kwam op deze plek volgens Velius in 1369 een houten kerk.
De nederzetting Hoorn krijgt stadsrechten
In 1357 verleende Willem van Beieren aan de nederzetting Hoorn de stadsrechten. De stad verkreeg hierbij door de gehele graafschap Holland de vrijheid van tol te water en te land. Ondanks de vlucht van een groot aantal Westfriezen voor het stormgeweld van 1375, breidde de stad zich snel uit. In de periode 1385-1408 zijn er een vijftal kloosters gesticht.
De oorlog tegen de Friezen
In de slag tegen de Friezen 1398-1401, diende Hoorn de graaf voor de heervaart[ii] met 300 man en 25 schepen.
In deze oorlog dienden de volgende Noord-Hollandse steden de graaf:
gewapenden aantal schepen
Hoorn 300 25
Enkhuizen 150 26
Medemblik 100 —
Alkmaar 300 26
Haarlem 600 150
Amsterdam 35050
________________________________
Totaal 1800 277
Hoorn speelde hierbij dus al een belangrijke rol. De logistieke verzorging van het leger geschiedde voor een deel vanuit Hoorn. De stad moet hiervoor een grote haven hebben gehad.
[i]Koster,1929.
[ii]Oorlogvoering.
Kaart 3.Het blauw-groene deel is door aanleggen van de dijk ’t Noord-Keern en de verzande kreek een waterstaatkundige eenheid geworden.
De oude Scharwouderpolder
In 1288, ten westen van Hoorn, liep de "Westfriese Omringdijk" recht naar "Lutje Schardam" en sloot daar aan op de "Oude Dijk" oude Westfriese Omring. In deze oude Westfriese Zeedijk lagen twee sluizen de “Scotersluze” en de “Barchoutersluze”. De afwatering van de achterliggende Scharwouderpolder verliepen via "Het Schot" door de Scotersluis en via de Naamsloot door de Barchoutersluze naar de zee.
De afwatering verliep volgens Borger(1975) via de “Slimtocht” en de “Barchoutersluze” naar de zee. Waar de Barchoutersluze heeft gelegen is hij niet zeker, hij vermoedt dat dit aan het einde van de Slimtocht is geweest.
Kaart 4.Uitsnede van de kaart van 1638 van de Westfriese Omringdijk door D. van der Meersch (GAH). In 1514 ontstond door een inbraak van de Westerdijk de Foreest- of Kleine Waal. Het gat in de dijk werd gedicht door een vingerling rond het dijkgat aan te leggen (No. 93 op de kaart). Hij wijst de plek aan bij de vingerling No. 93 op kaart 4 bij de Kleine Waal aan als de mogelijke ligging aan van de Barchoutersluis.
We gaan er hier vanuit dat de Barchoutersluze aan het einde van de "Naam- of Aemsloot" heeft gelegen. Als we deze uitwatering door de Scharwouderpolder richting de zee doortrekken dan moet de oude Barchoutersluze ongeveer op de plaats hebben gelegen zoals is aangegeven op kaart 5.
Kaart5.Uitsnede van de kaart van Johannes Dou, 1651-1654 (WFA). In de dijk van 1288 tussen Hoorn en Lutje Schardam liggen de twee oude sluizen (de rode). Na 1375 werden de sluizen naar binnen gelegd (de zwarte). De beide vingerlingen in de Westfriese Omringdijk zijn afdichtingen ten gevolge van de doorbraken van de Grote- en Klein Waal in 1514.
Kaart 6.
De zware Storm van 1375
Bij de zeer zware storm van 1375 hadden de kusten aan de Zuiderzee het zwaar te verduren. J Buisman[i] verwoord het als volgt: ‘Phillips van Leiden spreekt over een verschrikkelijke storm in chrastino de dag na Dionysii, 10 oktober 1375. Op vele plaatsen breken de dijken, die met zeer hoge kosten en de grootste krachtinspanning waren hersteld, opnieuw door. Dat is het geval in bijna geheel Zeeland. De voornaamste dijk in Holland de ‘Vriesendijc’ dat is de Westfriese Zeedijk, begeeft het op vele plaatsen…enz.’
Bij deze stormvloed, bekend als de St. Marcellusvloed, werd de Westfriese Zeedijk tussen het huidige Hoorn en Lutje (=klein) Schardam, evenals het achterliggende land, zwaar beschadigd.
Borger gaat er van uit dat deze stormvloed verantwoordelijk was voor de doorbraken in de Westfriese Zeedijk tussen Hoorn en Lutje Schardam.
Er werd na 1375 een nieuwe inlaagdijk, de huidige Drechterlandse Zeedijk, gelegd achter de oude Westfriese Zeedijk van 1288 tussen Hoorn en Lutje Schardam.
Gelijk met de aanleg van de inlaagdijk, moet de bij de ontstane dijksloot verbonden zijn met de Naamsloot.
[i] J Buisman, 1996, Duizend jaar weer, wind en water in de Lage Landen. Deel 2.
Dit verlengstuk, dat langs de dijk liep heeft daarna dezelfde naam gekregen. In Borger staat het volgende: In de oorkonde van 1391 word het volgende vermeld: “dat uutgeworpen land daer die Aemsloet (=Naamsloot) in ghelegen es, uutgaende in die zee”. Hij trekt hieruit de conclusie dat er mogelijk nog sprake is van een derde sluis in de zeedijk van de Scharwouderkoog maar dit hoeft niet het geval te zijn. De afwatering van de Naamsloot werd waarschijnlijk omgeleid naar de Barchoutersluze, waar ook de Slimtocht in afwaterde. Er was wel een derde uitwatering maar dat was het verlaat dat lag aan het zuidelijke deel van de dijksloot van de binnendijk (het Achterom).
Kaart 7. De Scharwouderkoog, kaart van Borger (1975). Na de verwoesting van de zeedijk in 1375, werden de sluizen in de inlaagdijk gelegd (op de kaart de Drechterlandse Zeedijk). De Veenhoperkogge (oude naam voor Beschoot en Westerkogge) waterde uit via de Scotersluze aan het einde van het Schot en de Barchoutersluze, vermoedelijk aan het einde van de Slimtocht (Borger, 1975).
Ook de Scharwouderkoog bestond uit veengrond. Het gat dat in 1375 in de oude zeedijk werd geslagen werd toen de aanleg van de inlaagdijk gereed was niet gerepareerd, De dijk en daarmee het land werd aan de zee prijsgegeven. De weggespoelde sluizen in de oude zeedijk vormden een goede toegang voor het zeewater en de scheepvaart, we zullen dit verder gemakshalve het “Scharwouderzeegat” noemen.
Elke flinke zuidwesterstorm zal een groot deel van het veen in de Scharwouderkoog hebben opgeruimd, vooral in het noordelijk deel in de buurt van Hoorn. Het huidige Hoornse Hop zal dan ook in het derde kwart van de 15e eeuw zijn ontstaan.
De inlaagdijk van Hoorn naar Scharwoude van 1275 werd, evenals ook op andere plaatsen, gelegd op veengrond, dit is een slechte fundatie voor een dijklichaam. Dit is dan ook de reden dat in de loop der tijd een groot aantal doorbraken zijn voorgekomen. Sluizen in de dijk zijn zwakke plekken. We kunnen wel aannemen dat men getracht heeft het aantal sluizen tot een minimum terug te brengen. Bij het ontstaan van de Grote Waal in 1514, is waarschijnlijk bij de doorbraak van de zee door de Westerdijk, de Barchoutersluze weggeslagen. Het gat in de dijk werd gedicht. Waarschijnlijk heeft bij het aanleggen van de molenkolk in 1541 ook de Scotersluze verwijderd.
Aan het einde van de oude Naamsloot werd na 1452 een nieuwe uitwateringssluis aangelegd deze werd in 1608 versteend. Velius schrijft hierover in dat jaar “Den 14 July werd de eerste steen geleyd van de Naemslooter steenen sluys in de Wester-dijk”. De sluis lag precies in het verlengde van de Naamsloot in de inlaagdijk, de latere Drechterlandse Zeedijk (kaart 8). Deze uitwateringssluis is hier blijven liggen tot in de 17e eeuw, toen er bij de Hulk een groot uitwateringssysteem werd aangelegd.
De oude beschadigde zeedijk werd ingericht als kadedijk (een lage zeedijk), de uitwateringssluizen, de Oude Barchoutersluze en de Oude Scotersluze die lagen in de oude zeedijk, werden naar achteren verlegd in de inlaagdijk, de na 1375 aangelegde Drechterlandse Zeedijk.
Kaart 8. Reconstructie van de Scharwouderkoog uit de gegevens van Borger(1975). Waar de oude Scoter- en Barchoutersluizen hebben gelegen, ligt hier het Scharwouderzeegat.
Borger schrijft over de in 1391 aangelegde Scharwouderkoog het volgende [i]: “De oorkonde van 1391 geeft de gelanden toestemming “ene nuwen dijc” te maken die in het zuiden “bi de Scotersluze, daer si nu ter tijt ghelegen is” en in het noorden “bi de Barchoutersluze, daer si nu ter tijt ghelegen is” aan de inlaagdijk verheeld mocht worden.”
Even verder schrijft hij: “Tussen beide sluizen moet het deel van de oude zeedijk hebben gelegen waarover de oorkonde van 1391 zegt : “die oude dijc staende te bliven ter tijt toe datten die zee wint, ende dat him helpen mogen of zi willen”.
Borger stelt hierbij dat het waarschijnlijk is dat de zeedijk in 1375 bezweken is ter plaatse van de oude “Scotersluze” en “Barchutersluze”. Uit bovenstaande gegevens is kaart 9 geconstrueerd die deze situatie weergeeft.
Resumerend komt het hierop neer dat er sprake was van een oude zeedijk van vóór 1375 (waarschijnlijk van 1288) met daarachter een inlaagdijk die ook al vóór of in 1375 werd aangelegd. In deze oude zeedijk lagen de twee oude sluizen de Barchouter en Scotersluze. In de stormvloed van 1375 is de oude zeedijk doorgebroken tussen deze sluizen en heeft daarachter ook de inlaagdijk beschadigd. De sluizen werden verlegd naar de achterliggende inlaagdijk en het beschadigde deel tussen de twee sluizen in de inlaagdijk werd in 1391 vervangen door een nieuwe dijkstuk.
Het gebied tussen de kadedijk (kade of kadijk) en de nieuwe inlaagdijk, werd in 1391 ingericht als de Scharwouderkoog (koog = kaag is een buitendijks gelegen stuk land).
Dit gebied, een veenweidegebied met langgerekte weidekavels was het nieuwe voorland dat alleen bij hoge vloeden onderwater liep.
Na de grote storm na 1375 werd de zuiderlijke Spui van de Westerburgwal (Achterom) werd de Spui voor een Sluis gezet. De haven van Hoorn in de Westerburgwal gekregen.
[I]Borger,1975, p. 33.
Middeleeuwse haven aan de oostzijde van de stad
Vlak voor de vergroting en het verleggen van het havengebied naar het oosten moet de omgeving van Hoorn omstreeks de eeuwwisseling er hebben uitgezien zoals geschetst is in kaart 8.
kaart 9. Bij de aanleg van de inlaagdijk, de huidige Westerdijk, van Lutje Schardam naar Hoorn, na 1375, werd de waterloop langs de binnendijk Keern -’t Noord [i], aan de zuidkant afgesloten. Waarschijnlijk werd toen voor de scheepvaart en ook voor de waterafvoer van dit deel van de polder in de dijk een verlaat aangebracht.
Dit wordt bevestigd door hetgeen Akerlaken voor het jaar 1464 zegt bij punt 4e. "Het spui aan de Kuil is ook in dit jaar gemaakt. Er bevond zich aan de Kuil ook een verlaat of sluisje, dit lag in den dijk. Het spui lag aan de tegenovergestelde zijde van de Kuil aan het einde van het Achterom. Dit verlaat moet reeds voor 1464 hebben bestaan, want anders bestond er geen doel voor het spui”.
Maar was een sluis met één afsluiting genoeg om de schepen te kunnen doorlaten? Schutten in zo’n geval is alleen mogelijk als aan beide zijden van de afsluiting, in normale toestand, een gelijke waterstand kan worden bereikt.
Uit de afb. 3 blijkt dat het binnenwater in die tijd valt binnen de gemiddelde getijdenbeweging van de zee. Er kan dus worden volstaan met een enkele schotdeur. Als het buitenwaterwater gelijk staat met het binnenwater kan de sluis worden geopend om de schepen door te laten.
Hoorn stevende in deze tijd ook af op een krachtige economie die aan zou houden tot ca 1465. De aantrekkende handel vergde meer schepen. Mede door het verbeteren van de houdbaarheid nam de vraag naar haring snel toe. Door de uitvinding van het haringnet en de intrede van de grote buis, kreeg de stad ook te maken met een snel groeiende haringvloot. Er zal in deze tijd een dringende behoefte aan havenruimte zijn geweest. Waar zal de stad deze schepen een plaats hebben gegeven?
Afb. 4. Het koggeschip heeft twee kastelen een op het achterschip en een op de boeg.Op de mast staat een mand. Met deze uitrusting van deze kogge is het een oorlogschip. Met de pijlenboog wordt uit de mand geschoten en met stenen gegooid. De stenen worden vanuit het schip met een zak naar de mand gehesen.
Vijfentwintig veertiende-eeuws oorlogskoggen van 11 m lang en ca 4 m breed, vragen een behoorlijk havenruimte. De hefdeur in het verlaat moet een standaardbreedte van 16 voet (4,68) meter hebben gehad.
Indien de schepen achter elkaar werden afgemeerd met een afstand van ca 4 meter was de benodigde havenruimte 380 meter. De sluiskolk van de Westerburgwal was ongeveer 625 meter lang. De 25 koggeschepen die Hoorn moest leveren konden ruimschoots achter elkaar worden afgemeerd in deze haven, er was nog ruimte over om anderen schepen onder te brengen. Daar de waterstanden van het binnen en buitenwater bekend zijn kunnen we stellen dat het spui er was om de volgende redenen: Het vullen van de sluiskolk met polderwater bij de schutting van schepen.
Dit was alleen het geval als de zeestand lagere was dan die van het binnenwater.Het voorkomen dat bij een schutting het zoute water in het binnenland kon doordringen. Het voorkomen dat bij een schutting te veel binnenwater werd geloosd naar de zee. Het overtollige polderwater via de sluiskolk en het verlaat naar de zee te lozen. Dit hield tevens de haven op diepte.
De werking van een schutting was dan als volgt: Bij een gesloten spui werd het verlaat, als de zeewaterstand hoger was dan het havenpeil, geopend en werd de sluiskolk weer gevuld met zeewater. Als de zeewaterstand lager was dan werd het overtollige water uit de sluiskolk in de zee geloosd tot beide niveaus gelijk waren.
Tijdens een schutting bij een extreem lage waterstand, kon het waterniveau in de haven na het sluiten van het verlaat, weer op peil worden gebracht door het spui te openen. Deze manier van schutten moet door de geringe getijdenvariatie op deze wijze mogelijk zijn geweest.
Afb.5.In deze 1398 jaren werden de gemiddelde van de Zuiderzee en het binnenwater van de Oosterpolder gelijk waren met NAP = 0.
De handelshaven was veel te klein, deze bestond toen slechts uit het kleine stukje Gouwmonding bij de Nieuwendam en de haven voor de sluis was aan het dichtslibben. Hier was veel te weinig ruimte om de grote hoeveelheid schepen te bergen. Het ligt voor de hand dat Hoorn direct na het ontstaan van het Scharwouderzeegat in 1375 al geanticipeerd heeft op een havenuitbreiding aan de westzijde van de stad. Dit verklaart ook de ligging van het ogenschijnlijk nutteloze spui aan de noordzijde van de Westerburgwal. Waar had het spui aan de noordzijde van de Westerburgwal anders voor kunnen dienen? Er zat immers al een verlaat aan de zuidkant. Zonder spui was het schutten door het verlaat maar 4 x per etmaal mogelijk geweest met als gevolg grote wachttijden. Voor de handel is dit misschien aanvaardbaar maar niet voor de oorlogsvloot. Deze moest, indien nodig, direct kunnen uitvaren. Tussen de schuttijden door zouden de oorlogsschepen opgesloten zijn in de haven en dit is onaanvaardbaar voor een oorlogsvloot.
Kaart 10. Kaart van Hoorn 1398. De loop van de latere verdedigingswallen zijn aangegeven met een stippellijn voor 1426 een streepjeslijn voor 1508. De Westerpoort is tweemaal naar het westen verzet. De toegangswegen naar de stad worden zoals het kaartje aangeeft beschermd door poorten. De wegen liggen hier meestal op de dijken en lopen bij de poorten op de verdedigingswerken. Opgeworpen hoogten, zoals dijken, werkt op staketsels van hout. De smal gehouden toegangswegen en ophaalbruggen, komen zo de stad in binnen. De lange pijlen bij Uytermeyen (de huidige Veemarkt) en een ophaalbrug over het water (de latere Turfhaven) is naar de burgwal. In de Oosterpolder heeft de lichtblauwe waterlopen en de Westerpolder in donkerblauw. De witte pijlen geven de stroomrichting aan van de afvoerwater uit de Oosterpolder naar de sluis (1288) naar de zee. De rode pijlen geven de stroomrichting aan via de twee spui’s afvoer van het overtollige water (Achterom) uit de Westerpolder via het verlaat in de inlaagdijk van 1375 door de Scharwouderkoog en via het Scharwouderzeegat naar zee.
Binnenvaart uit Westerpolder naar de markt wordt veranderd
Door de aanleg van de waterkerende binnendijk Zwaagdijk-Keern-’t Noord rond 1300, werd de Naamsloot afgesloten van de Gouw en was deze doorvaart voor de zeeschepen afgesloten. Na de aanleg van de inlaagdijk langs de Drechterlandse Zeedijk, tussen Lutje Schardam en Hoorn rond 1375, werden de dijksloot, die westelijk langs de binnendijk ‘t Keern-’t Noord liep, met verbonden. Het water, de Westerburgwal, dat later het Achterom werd genoemd, was het zuidelijke deel van de dijksloot aan de westkant van de binnendijk.
Aan de zuidkant hiervan had men al vroeg, waarschijnlijk al bij het aanleggen van de inlaagdijk in 1375, een verlaat in deze dijk gelegd. Gelijkertijd werd aan de noordkant bij het latere Smerighorn een spui gelegd. Hiermee was de binnenscheepvaart vanuit de Westerpolder door de Westerbugwal naar de zee afgesloten. De vaarroute van deze binnenschepen naar de mark en de havens was via de sluis in de verdedigingsgracht voor de Noorderpoort.
De schuiten vanuit de Oosterpolder voeren via de Gouw direct naar de stad. Geschut door de sluis konden de schuiten in de buitenhaven komen. De Westerburgwal met het verlaat aan de zuidzijde en het spui aan de noordzijde vormde een grote zeehaven waarin de zeegaande schepen een ligplaats vonden. De schepen vanuit zee konden via het Scharwouderzeegat via het verlaat in de latere Westerdijk van 1375 in de haven van de Westerburgwal komen. In 1464 werd deze haven sterk ingekort door het leggen van een spui ten westen van de Jan Claeyzsteege de latere Proostensteeg.
De scheepvaart vóór 1420
Vóór 1300 liep de Naamsloot recht door het land van Scharwoude naar Hoorn en verenigde zich hier met de Gouw. De Slimtocht kwam in de verloren land van Scharwoude uit in de Naamsloot. Vanaf de aanleg van de eerste Hoornse Gouwsluis van 1250 in de oude Westfriese Omringdijk en door de Nieuwe sluis van 1288 in de inlaagdijk bij de Roode Steen was het mogelijk de zeeschepen door te sluizen naar de Naamsloot en de binnenhaven van Hoorn. Deze binnenhaven bestond uit het deel van de Naamsloot en de Gouw in de het snel groeiende Hoorn. Kollis(1965) schrijft: ‘De Naamsloot en Slimtocht waren drukke verkeersaders’.
De stads verdediging in het algemeen
In de middeleeuwen waren de steden beveiligd tegen aanvallen van buiten. De steden waren belangrijk, wie een stad kon veroveren had tevens het omringende land in handen.
Om zich tegen aanvallen te beschermen maakte de steden gebruik van de natuurlijke aanwezige wateren zoals brede sloten, vaarten, rivieren of gegraven grachten. Aan de binnenzijde werd dan een aarden wal aangelegd met daarop houten staketsels. De toegangswegen naar de stad waren afgesloten met zware houten poorten voorzien van een valhek of hamei [i] en met ijzer beslagen houten deuren.
Bij belegering werd, om de stad binnen te komen, gebruik gemaakt van het geduchte wapens, de “stormram” de “evenhoge met de “kat”.
Afb. 6.De stormram. De stormram was in zijn eenvoudigste vorm een zware boomstam voorzien van zware metalen punt of een ram. Door een aantal manschappen gedragen was het eenvoudig om een valhek of poort open te rammen. Een zwaardere stormram werd beweegbaar opgehangen aan een soms overdekte stellage waarbij al zwaaiend de poort werd open gebeukt.
Afb. 7.Evenhoge met Kat. Een “evenhoge” is een uit diverse etages bestaande gevechtstoren toren die voor de stadspoorten of wallen gerold toegang kan geven tot de stad. Boven in de toren staat een aanvaller op de valbrug die rust op de stadswal of poort. Aan de voet van de toren zit een belegeraar de poort of wal te ondergraven. Dit gevechtstoestel wordt de “kat” genoemd.
Een ring van water rond de stad met ophaalbruggen in de toegangswegen was een probaat middel om het toepassen van deze gevechtstoestellen nutteloos te maken.
Aan de buitenzijde van de toegangspoort liep, indien dit mogelijk was, de vestinggracht door. Als dit niet mogelijk was dan werd er een soort droge gracht of diepte gecreëerd. Over deze barrières werden ophaal- of valbruggen aangelegd welke aan de poortzijde omhoog konden worden gehaald.
Dijken waren verhogingen in het land en dus uitermate geschikt als toegangswegen naar de steden. De stadpoorten werden om bovenstaande redenen nooit pal op de waterkerende dijken geplaatst maar opzij van de dijk. De dijkweg werd dan afgesloten met een rondeel voorzien van houten staketsel of er werd een ontoegankelijke stenen beer in gelegd. De stadspoorten lagen dan beneden naast de dijk en waren toegankelijk via een smalle vaak rondlopende weg. Voor de poort lag een valbrug over een natte of droge gracht. In zo’n geval was het onmogelijk om de stormram te gebruiken. Een aanval op de poort liep dood op de opgehaalde brug, Vanaf het hoger gelegen rondeel kon de vijand met pijl en boog worden bestreden of met stenen worden bekogeld.
Afb.8. Tekening van de Bruggeschans van Medemblik. De eerste poorten van Hoorn zullen deze valbrug met een hamei (getralied hek) zoals deze tekening juist zijn.
[i]De Stichting Menno van Coehoorn geeft voor een hamei de volgende verklaring:
Valhek van scherpe punten voorziene afsluiting van een stads- of kasteelpoort, neerlaatbaar aangebracht achter de poortdeuren; ook wel hamei, herse of orgel zie: www.coehoorn.nl