De uitwatering en spoeling van grachten omstreeks 1500
In deze tijd kon het overtollige polderwater van de Oosterpolder op natuurlijke wijze, dus zonder bemaling, worden afgevoerd naar de zee. De waterstroom werd zoveel mogelijk door de stad geleid om de grachten en riolen te spoelen.
Om de poort te beveiligen werd hoogstwaarschijnlijk in deze tijd ook een gracht vóór de poort gegraven waarvoor de dijk ’t Keern -’t Noord moest worden doorgestoken. Om de waterkering in stand te houden werd er mogelijk een zware beer in de gracht aangelegd. Over de beer werd een valbrug aangelegd. Deze situatie is geschetst in de afbeelding 1.
Kaart 1.Kaart van Deventer gewijzigd naar de situatie in 1503. De houten Noorder- en Westerpoort werden in het 1502 van stenen vervangen. De Westerpoort werd naar het westen geplaatst tegen de zeedijk. Tussen de Noorderpoort en Westerpoort werd een nieuwe verdedigingsgracht gegraven. De ronde stippellijn rond de kerk en de Golp zijn de eerste overwelfde riolen en in- en uitgangen.
De stad breidt zicht uit en krijgt een stenen omwalling
Lang heeft deze situatie niet geduurd want in het begin van de 16e eeuw was er weer een dreigende situatie. Deze kwam nu van de kant van de Hertog van Gelre die op strooptocht was in Holland. Om een aanval te kunnen weerstaan werden de verdedigingwerken aangepakt. De stadswal werd voorzien van een groot aantal verdedigingstorens en een viertal zware stenen poorten.
In 1502 werd er een nieuwe Westerpoort gebouwd van steen. De oude houten Gouwpoort werd gesloopt en een nieuwe Koepoort ook van steen werd naar buiten geplaatst. Ook werd de de situatie bij de Noorderpoort weer gewijzigd. Er werd op de plaats, waarschijnlijk op dezelfde plek waar in 1492 het fort heeft gestaan, een nieuwe Noorderpoort gebouwd. Centen geeft bij het schrijven van Velius over de bouw van deze poort in dat jaar, de volgende opmerkingen:
"De Noorderpoort, waarvan hier gezegd wordt dat die vernieuwd is, was niet dezelfdeNoorderpoort die tegenwoordig(18e eeuw)wordt gebruikt, maar de oude Noorderpoort die thans, met de twee torens, aan elke zijde één, nog recht tegenover de Noorderstraat staat, doch die in onbruik geraakt is wanneer men in 1552 het stenen rondeel daarvoor bouwde. Deze oude Noorderpoort is een zeer sterk en hecht gebouw, twee verdiepingen hoog, en zoals ook haar torens rondom van veel schietgaten voorzien, waaruit men met haakbussen en coluvren, musketten en roeren de weg voor de poort aan alle kanten bestrijken kon. Beneden in de torens zijn twee kelders waarin de stad haar kruit, kogels enz. kan bergen."
De binnenscheepvaart omstreeks 1503
In 1443 werd het geplande verlaat bij de Oosterpoort aangelegd. Hierna was het weer mogelijk om vanuit de Gouw via de Warmoesstraat - Trommelstraat door het water van het Gerritsland via het verlaat in de buitenhaven komen. In 1464 werd dit verlaat vergroot. Mogelijk is de overhaal evenals het verlaat blijven liggen tot de uitbreiding van de haven in 1576. De binnenschippers uit de Westerpolder vonden in deze periode hun weg via de overhaal bij het Smerighorn en via de Gouw naar de markt en de Waag in het centrum en vervolgens via het verlaat bij de Oosterpoort naar de buitenhavens.
Een nieuwe omwalling aangelegd
In 1508, na het verbeteren en versterken van de vestingwerken bij de toegangswegen, werden de poorten met elkaar te verbonden door een nieuwe verdedigingswal. Deze bestond uit een stenen muren met daarvoor diepe brede vestinggrachten. De noordelijke verdedigingswal werd een stuk verder landinwaarts gelegd zodat de reeds bestaande uitbreidingen en toekomstige uitbreidingen van de stad binnen de stadswallen kwamen te liggen. De Tocht werd door de stenen omwalling door een waterpoort in de stad gevoerd en kreeg hier de naam Gouw. De waterpoort kon worden gesloten met een valhek en een schuif.
Wijzigingen in het oosten van de stad rond 1540
In 1511 is men begonnen met het vervangen van de houten Oosterpoort door een zware stenen poort (de Oude Oosterpoort).
Op Sint Jeroensdag 1514, 20 september, zeer grote stormvloed de zee was er een groot gat in de dijk, niet ver van de Westerpoort en de Kleine Waal een stukje naar het Scharwoude.
In 1538 was de bouw gereed. Voor de poort en de toegangsweg werd waarschijnlijk nieuwe sluis aangelegd. Voor de poort lag boven de sluiskolk een valbrug die de toegangsweg verbond met de Oosterpoort.
Bij deze werkzaamheden werd de verbinding met de oude vestinggracht van 1426 ten noordwesten van de Oosterpoort en ten noorden van het water van het Gerritsland, gedempt om de stroming van het polderwater door het centrum van de stad te geleiden. In deze periode werd op de Molenwerf ook het spoelsysteem voor de stadsgrachten van de stad aangelegd.
Nieuwe sluis aan de oostzijde van de Oosterpoort
Afb. 2.Plattegrond van de situatie bij de (Oude) Oosterpoort rond 1579
Toen in 1538 de zware Oude Oosterpoort gereed was gekomen, is men waarschijnlijk direct daarna begonnen met het graven van een nieuwe sluis, nu aan de oostzijde van de poort. Dit blijkt uit een geschil in 1551 betreffende de bijdrage in de kosten en onderhoud van een sluis liggende ten oosten van de Oosterpoort. De sluis en haven werd 1579 klaar.
Afb. 2a. Oosterpoort, gevangenpoort. Gardner, Jan Frederik. WF.Museum.
Akerlaken schrijft hierover in 6e punt a het volgende: “De Oosterpoort is men beginnen te bouwen in 1511. Deze diende tot verdediging en maakte een schakel met de overige torens aan het Baadland. Alle deze torens wierden aan de buitenzijde gedekt door water, zoo zal de Oosterpoort ook wel zijn gedekt geweest door eene doorsnijding in den dijk, waarop een ophaalbrug lag”. Bij punt b haalt hij het volgende aan:
“Reeds op den 21 februari; 1551 is door Dijkgraaf en Heemraden van Drechterland tusschen die van Zwaag als eischerd en die van Hoorn en Westerblokker uitspraak gedaan in een geschil betrekkelijk het bijdragen in de kosten van onderhoud van een sluis leggende beoosten de Oosterpoort.”
Het oude verlaat [i] aan de westzijde werd waarschijnlijk nog gehandhaafd tot 1576 bij de aanleg van de nieuwe haven, de Karperkuil.
Afb. 2b. De plattegrondkaart van Hoorn is het jaar 1559 van Jacob van Deventer. In de kaart zijn de namen die vaak van de havens, wegen, poorten, dijken enz. hebben zijn in de callouts de oude- en nieuwe namen.
De callout : Smerighorn kreeg de naam van stinkende leerlooierij.
De callout : Eerste Omwalling was een gracht van een dijk van grond met houten staketsels, bomen en stuiken met wortels was de omwalling werd wortelvesten.
De callout :Vreemde bochten.
Zeedijk van 1287/1288 werd opgedijkt. Hiervoor werd door de dijksloot(De gele stippellijn) werd ca. 20 meter naar hetnoorden gelegd, bijhalve het laatste stukje naar de sluiskolk van de Gouw. Hier lagen gebouwen en de Markt (Roode Steen) en het kerkhove*. Dit stukje van de binnenhaven heeft met de slechte bochten in de binnenhaven gekregen werd later de Trommelstraat.
*Het “roester der kerkhove” is hier een zo genoemd duivelsrooster dat in de Middeleeuwen werd gelegd voor de ingang van de kerkhoven, dit om de duivel (met bokkenpoten) en de loslopende Antonisvarkens te weren van deze heilige plaats.
De Doelenhaven vergroot
In 1534 is men begonnen met het graven van een nieuwe haven, Velius schrijft hierover het volgende. Vertaalde Velius [ii]:
“In deze tijd werd er in Hoorn een nieuwe haven aangelegd, zoals uit verscheidene memoriaalboeken van de burgemeesters over dit jaar duidelijk op te maken valt. Het grootste deel van de zomer was men daarmee bezig en het kostte een hoop geld aan arbeidsloon. Maar welke haven het geweest is, de Turfhaven achter de oude Doelen of de haven vóór de Doelen, daarvan ben ik vooralsnog niet zeker; ik kan het uit de hiervoor genoemde boeken niet opmaken. Ik weet ook niet beter dan dat deze beide havens al bestonden, zodat met `de nieuwe haven' alleen de uitbreiding van één van deze twee bedoeld kan zijn. Ik heb het zeer sterke vermoeden dat het de haven vóór de Doelen is die in deze tijd een flink stuk in de lengte en aan de oostkant tot aan de stadsvest uitgebreid is, daar waar nu de dubbele valbrug van de Karperkuil ligt. Daar lag tevoren grasland, zoals het Baadland, dat bestond uit kleine stukken die door sloten van elkaar gescheiden waren zoals uit verscheidene oude documenten nog is op te maken"..
Dit moet haast wel de Doelenhaven tussen de Oude Doelen en het Baadland zijn geweest. Het voorste stuk van de inham of kil die hier was ontstaan werd al in 1503 ingericht als haven. In 1534 en 1536 werd de Doelenhaven met een groot stuk verlengd en uitgediept.
Aan de zuidzijde van de kil van 1503 moet het land hebben gelegen waarover word geschreven. Het land bestond uit "kleine stukken die door sloten van elkaar gescheiden waren", moeten de oude verkavelingssloten zijn geweest van het land dat eerder buitendijks is komen te liggen. Hieruit blijkt dat buiten de sluis aan de Roode Steen een verkaveld land heeft gelegen.
De spoeling van grachten en riolen in de periode 1510-1566
De waterpeilen in de polders waren omstreeks 1510 dichtbij het gemiddelde laagwaterniveau van de zee gekomen. Het lozen van het polderwater werd problematisch vanwege de steeds korter worden spuitijd. De werd veroorzaakt door het dalen van de zeespiegel aan het einde van de middeleeuwen en het dalen van het maaiveld door de natuurlijke waterlozing.
Afb. 3.In de figuur zijn de waterstanden en hoogten van de maaivelden gegeven van de Wester- en Oosterpolder.
De getekende sluis is voor de Westerpolder de zeesluis bij de Kuil aan de Westerdijk en voor Oosterpolder de zeesluis bij de Oosterpoort. Het grote verschil in polderpeilen komt door de twee watermolens die omstreeks 1510 geplaatst zijn aan de Holenweg.
Omstreeks het jaar 1510 werden er twee watermolens geplaats bij de Holenweg. In 1540 zijn door de bemaling van het Oosterpolder het maaiveld -10 cm NAP en het waterpeil -50 cm gedaald. Om toch de grachten en riolen te kunnen spoelen en voldoende gevuld te houden werd er in deze periode een systeem aangelegd om het water omhoog te voeren. Dit gebeurde door middel van de watermolen van de molenkolk en de stadsgracht bij de Oostpoort via de dijksloot naar de molens bij Holeweg in de zee.
Kaart 2. Kaart van Deventer gewijzigd naar de waarschijnlijke situatieomstreeks 1542-1565De stad heeft een nieuwe stenen omwalling met stenen poorten gekregen. De Nieuwe Haven met Doelenkade en Baatland werden aangelegd. De Oosterpoort is gereed. Voor de poort is een nieuwe verlaat (sluis) aangelegd met daarboven een valbrug. De donker gekleurde staan in verbinding met de Westerpolder.
Met het verbreken van de verbinding met de oude vestinggracht van 1426 en het verlaat aan de noord-westzijde van de Oosterpoort werd het af te voeren polderwater gedwongen door het grachten- en riolensysteem te stromen. Deze maatregelen zullen zijn genomen om de grachten beter door te kunnen spoelen. Een deel van het polderwater werd door de watermolen op de Vest in de molenkolk gemalen en gemengd met de gestorte beer uit de beerschuiten.
Als de molenkolk niet werd toegepast, werd het stadswater evenals het polderwater naar de molens aan de Holenweg getrokken en uitgeslagen naar de zee. De stroming door de grachten en riolen was dan zoals in kaart 1 door de zwarte pijlen is aangegeven. De grachten en riolen hadden dan het waterpeil van de Oosterpolder.
De zwarte pijlen geven de stroomrichting aan bij lozing van de vuile inhoud van de molenkolk door de stadsgrachten en riolen door de stad naar de zee. Hierbij is de schuif W gesloten en schuif M geopend. Bij deze actie worden tevens, al is het met vuil rioolwater, de grachten en riolen doorgespoeld. De witte pijlen geven de richting aan van het water uit de stadsgrachten naar de molens bij de Holenweg. De schuif W is dan geopend en de schuif M en het verlaat bij de Oosterpoort gesloten is.
Als bij een groot aanbod van polderwater de molenkolk vol dreigde te raken kon met een gesloten sluis bij de Oosterpoort de Molenkolk door de schuif M te openen worden uitgebreid tot het gehele grachten- en riolenstelsel van de stad. In deze tijd was er de dam nauwelijks spoeling door de Westerburgwal.
Na de bouw van de stenen Westerpoort en het aanleggen van de nieuwe vestinggracht werd waarschijnlijk de verbinding met het water met de Westerpolder in stand gehouden. Dit soort doorvaarten werden dan tijdens gevaar en ’s avonds afgesloten met een boom om te voorkomen dat ongewenste lieden de stad langs deze weg binnen konden komen.
Pas in 1546, bij het aanleggen van de Hoge Vest tussen Noorder- en Westerpoort, werd hier naast de Westerpoort een “pijp” met sluizen aangelegd. Het Smerighorn en het water van de Vale Hen (de oude vestinggracht) en de Westerburgwal konden worden ververst door het spui aan het Smeringhorn en die bij de Kuil open te zetten en door de geopende sluis in de Westerdijk het vuile water naar zee te spuien.
Door het geringe verschil tussen het Westerpolderpeil en laagwaterstand zal er nauwelijks sprake zijn geweest van verversing van het water in dit deel van de stad. Langs het Smerighorn werden nog al wat vervuilende activiteiten ontplooid zoals oliewinning en leerlooien die hun afvalwater loosden in het Turfhaven vandaar de naam Smerighorn.
De scheepvaart in de periode 1513-1546
De schepen vanuit de Westerpolder konden in deze tijd waarschijnlijk langs de Westerpoort de stad invaren tot aan de dijk ’t Noord. De klein schuitjes met hun handel voor de markt konden hier over de dijk worden getrokken.
Afb. 4.Uitsnede uit een prent van Reinier Nooms ‘De Overtoom’. In deze prent zien we rechts op de achtergrond de overtoom zoals we die kennen met het grote tredrad. Dat er ook schepen met mankracht over een overtoom werden gehaald zien we op de voorgrond. Hier wordt een vrij groot en zwaar schip met mankracht over een met planken beklede dam getrokken .
Hoorn had al sinds 1529 een binnenveer op Amsterdam. De schepen voeren door de Naamsloot via de overtoom bij Avenhorn en verder over de grote meren, Beemster en Wormer, naar Amsterdam. Waarschijnlijk waren dit grote veren, een voorbeeld hiervan is gegeven in afbeelding 4.
De scheepvaart vanuit het oosten en noordoosten kwam via de Tocht voor de Waterpoort ten westen van de Koepoort. De gevolgde vaarweg was dan via de nieuwe vestinggracht en de geopende Waterpoort via de Gouw naar het centrum van de stad en/of via de Warmoesstraat -Trommelstraat - het water van het Gerritsland, naar het verlaat aan de westzijde van de Oosterpoort en door deze sluis naar de buitenhavens. De vissershaven de Kuyl was voor schepen uit zee bereikbaar door het verlaat in de Westerdijk. Bij het aanleggen van het nieuwe verlaat ten oosten van de Oosterpoort kwam er een doorvaart van de buitenhavens naar de stad tot stand. Deze route liep door de vestinggracht via Waterpoort en de Gouw de stad binnen.
De Molenwerf (Munnickenveld)
In de periode 1350-1510 lagen de polderwaterpeilen binnen de gemiddelde getijdenwisseling van de zee. Aan het einde van de periode lagen deze al dicht bij de gemiddelde laagwaterstand. De natuurlijke waterlozing naar de zee werd steeds meer beperkt met als gevolg dat er een overlast van water zal zijn ontstaan. Zonder hulpmiddelen kon er in normale omstandigheden nauwelijks meer worden gespuid. We zien dan ook dat rond 1450 de watermolens in West-Friesland gaan verschijnen. Zo’n vroege watermolen werd er ook geplaatst in de stad op het Munnickenveld.
Afb.5. Oudhollandse wipwatermolen. Dit type molen voorzien van een scheprad is aan het einde van de 15e eeuw ontwikkeld uit de standaard(graan)molen. De molen heeft de naam te danken aan het uitwippen van het water [iii]. Een andere verklaring voor de naam wipmolen is dat de bovenbouw van de molen nogal schudde als deze in bedrijf was.
Wanneer deze watermolen van het type wipwatermolen hier werd geplaatst, is onbekend. Daar er melding wordt gemaakt dat de eerste watermolens in West-Friesland in het Grootslag in 1452 verschenen is het gerechtvaardigd aan te nemen dat deze zo ongeveer rond 1500 moet zijn geplaatst.
Bij het aanleggen van de nieuwe stadsomwalling kwam de watermolen, die op de Molenwerf (het Munnickenveld) in de luwte van de nieuwe stadswal te liggen. De molen werd in 1513 op een rondeel op de nieuwe stadsmuur geplaatst. In de inwendige ruimte van het rondeel moet het mechanisme zoals het scheprad en schuiven voor het afsluiten van de diverse in- en uitlaten zijn opgenomen.Tegelijkertijd moet er een schuif of deur zijn aangebracht in de doorgang van de Tocht door de stadsmuur, de Waterpoort.
De molen op de stadswallen maalde het water, met gesloten schuif van de Waterpoort, vanuit de vestinggracht in de stadsgrachten. Dit kon nu op twee manieren zijn uitgevoerd. Via de kolk van het Munnickenveld. Via de Tocht aan de stadszijde. In het keurboek van Hoorn (1528-1551) wordt vermeld dat de inhoud van de privaten uit de stad met schuiten naar de watermolen moest worden gevoerd, zodat ze hier konden worden geleegd in de molenkolk. Het vuile water uit de molenkolk werd dan verder naar de zee geloosd. De molenkolk werd later “Stinksloot”genoemd.
Verder blijkt dat de bewoners van het klooster, met een kleine onderbreking van 1516 tot 1524, altijd voor het onderhoud van de kolk moesten zorgen. Het ligt dus voor de hand dat de molen het water via de molenkolk heeft afgevoerd. De molenkolk was een afsluitbaar waterbekken waarin het water omhoog kon worden gevoerd om het op een geschikt moment te kunnen lozen naar de zee. De opvoerhoogte van zo’n schepradmolen bedroeg ongeveer 70 tot 100 cm. Naast het hoger opvoeren van het water heeft een molenkolk het voordeel dat men minder afhankelijk is van de wind en de getijden. De inhoud werd dan tijdens de laagwaterstand geloosd in de zee.
De molenkolk op het Munnickenveld was een brede sloot rond een weiland ten noorden van het St. Pietersklooster . Aan de westzijde bestond deze uit de oude vestinggracht van 1426. Hier pal tegenover de Noorderkerk lag een dam waarop een brouwerij was gebouwd. Op de kaart van Deventer van 1560 is dit nog een brede dam, op de kaart van Guicciardini van 1581-1582 is de dam een stuk smaller met daarop de brouwerij en op de kaart van Utenwael van 1596 zijn de dam en brouwerij geheel verdwenen. Aan de zuidzijde lag de Scheij- of Stinksloot, de latere Baanstraat.
Volgens de kaart van Deventer van 1560 staat de Molenkolk echter direct in verbinding met de Tocht en aan de zuidwestzijde met de Turfhaven, deze staat weer direct in verbinding met de Tocht. Op deze manier was het nutteloos rondmalen van polderwater, zo zal het dus niet zijn geweest. Zonder een dam of dijk tussen de molenkolk en de Tocht en een sluis of schuif hadden deze molen en molenkolk geen enkel nut. Er blijkt echter dat er wel degelijk een dijk in de molenkolk heeft gelegen die niet op de kaart van Deventer voorkomt.
Kaart3.Kaart van Pieter Dijckgraaf van 1560.De molen staat niet op zijn kaart maar is er voor de duidelijkheid bijgeplaats door de auteur. In 1471 verkreeg Hoorn van de regering nog enige voorrechten om de stedelijke brouwer te steunen. Niemand mocht op 500 roeden afstand buiten Hoorn anders dan Hoornse bier drinken of slijten. (P. koster, Hoorn in middeleeuwen,p,63. Roede is een Rijnlandse is 3,767m, 500 roede is ca. 2 km.)
Op de kaart van Pieter Dijckgraaf van 1560, die is gemaakt ten behoeve van een proces dat is gevoerd, staat duidelijk dat de molenkolk in het oosten door een dijk is afgesloten van de Tocht. Als de molenkolk als zodanig heeft kunnen werken dan moet er ergens ook nog een schuif of sluisje in de dijk, of ten zuiden van de brouwerij hebben gelegen.
Akerlaken stelt het volgende:
"Vroeger correspondeerde op dit riool (opm. het riool onder het St.Pietersklooster) de zoogenaamde stinksloot, loopende tusschen de kazerne en de huizen van de Baanstraat tot aan de Mostaardsteeg”.
Het oude riool van het St.Pietersklooster is waarschijnlijk al vóór 1573 doorgetrokken geweest naar de Turfhaven. Waarschijnlijk was toen ook al de schuif aangebracht in het oude riool dat uitkwam in de Schei- of Stinksloot. Volgens Boschma-Aarnoudse[iv] werd in 1567 zo’n ’wulfsel, [v] () in het St. Pietersklooster aangelegd.
Met het molenkolk-systeem kon het water tot een grotere hoogte van 70 a 100 cm worden opgevoerd. Hiervoor was het noodzakelijk dat de dijken rondom de molenkolk voldoende hoog waren om het water binnen te houden. Het water uit de Oosterpolder werd via de Tocht en de vestinggracht door de molen opgemalen en in de molenkolk uitgeslagen. Bij gesloten schuif (kaart 2, schuif B) in het water achter de Noorderkerk kon het water in de molenkolk worden opgevoerd tot de opmaalhoogte van de watermolen.
Tijdens eb werd de schuif geopend en kon de inhoud van de molenkolk met kracht via de Turfhaven en het verlaat bij de Oosterpoort naar de zee worden gevoerd. Het was ook mogelijk om het riool onder het St. Pietersklooster door te spoelen met de inhoud van de molenkolk. Hiervoor moest de schuif, schuif B) en de inlaatschuif aan de Turfhaven worden geopend. De inhoud van de molenkolk of een deel daarvan kon door de uitlaat van dit riool via het gewelf en de inlaatschuif in de Turfhaven worden geloosd.
Overigens kon bij zeer lage waterstanden, dat op de Zuiderzee sporadisch voorkwam, het overtollige polderwater via het grachten en riolenstelsel en het verlaat bij de Oosterpoort naar de zee worden geloosd. Door de schuif B te openen en de schuif in de Waterpoort, schuif W) te sluiten, was het mogelijk de molenkolk te vergroten tot het gehele grachtencomplex van de stad. Hierbij moest aan de zoetwaterzijde van de dubbele keersluis aan de westzijde van de Oosterpoort worden gesloten.
Waarom heeft men dan een schuif (schuif B) aangebracht? Er zijn hier twee redenen voor aan te voeren: Men wilde de stinkende inhoud van de molenkolk op één plek en liefst zo ver mogelijk van het centrum van de stad houden om deze in één keer te kunnen lozen naar de zee. Er was bij een continue gebruik van de uitgebreide molenkolk geen doorvaart voor schepen door de Waterpoort mogelijk omdat de schuif (schuif W) hiervoor gesloten moest blijven.
Door het leggen van een dam in het Smerighorn in 1541, werd het water van het Smerighorn en Achterom in verbinding gebracht met dit spoelsysteem. Hierna was het mogelijk om het door de molen opgevoerde water van de Oosterpolder ook door de grachten van het Smerighorn en het Achterom via het verlaat aan de Kuil naar de zee te spoelen. De molen had dus twee functies, het uitmalen van het overtollige water van de Oosterpolder en het spoelen van de stadsgrachten.
Toen in 1510 aan het eind van de Holenweg twee krachtige watermolens werden gebouwd en een molenkolk was aangelegd, was de watermolen op de vesting voor het afvoeren van het polderwater overbodig geworden.
De molen diende hierna alleen maar om periodiek de grachten door te kunnen spoelen en waarschijnlijk voor de inundatie van het achterland. Waarschijnlijk heeft het stadsbestuur hierna de molen willen verkopen. Boschma-Aarnoudse [vi] schrijft het volgende hierover:
”Het stadsbestuur besloot in 1567 de watermolen bij de Tocht te verkopen en door de stad een stenen “wulfsel”, een overwelfde riolering te maken in navolging van de enkele jaren eerder gedeeltelijke overkluizing van de Gouw”.
Dit is waarschijnlijk nooit uitgevoerd want de watermolen staat nog op de kaart van Blaeu van 1630. De mogelijke reden hiervan zou kunnen zijn dat de molen voor de inundatie van de omgeving en de doorspoeling van de stadsgrachten en riolen niet gemist kon worden.
De uitbreiding van de stad tussen 1540 en 1566
In het begin van de periode 1540-1560 kwam de scheepvaart vanuit de aan de westzijde gelegen dorpen naar het centrum van de stad via de doorgang naast de Westerpoort.
In 1541 werden enkele belangrijke waterstaatkundige werken uitgevoerd. De waterscheiding tussen Oosterpolder en Westerpolder, die bepaald werd door de binnendijk Keern -’t Noord, werd ter hoogte van het Smerighorn doorgestoken en verlegd naar de westzijde van de ingang van de Westerburgwal (Achterom). Hier werd in het Smerighorn een dam gelegd. Akerlaken vermeldt in zijn epistel bij punt 8e het volgende:
“In het Smerighorn werd het binnen en buitenwater door eenen dam van elkander afgesloten, teneinde daarop een overtoom te leggen. Volgens Velius is in 1582 de overtoom in het Smerighorn gemaakt.“ Men vindt echter in het resolutieboek van de vroedschap:
Onder dagteekening van 30 december 1540, ‘T is gestemt bij de gemeene vroetschap dat men zal leggen een “dam of overtoom in die Smerighorn omtrent Lambert Gerritshuis"; onder dagteekening van 11 februarij 1541, “dat die zaak mede is geconsenteerd (toegestemd) door hen die vroeger afwezig waren…..Velius spreekt alzoo niet van het leggen van den eersten overtoom, maar eene verhooging en vernieuwing, toen het water van het achterom met het zeewater werd gemeen gemaakt”.[vii]
Centen voegt hier nog aan toe: “….Maar het schijnt dat het leggen van deze overtoom nog twee jaar is uitgesteld, te weten tot 1582, wanneer besloten werd met het leggen van de overtoom in het Smerighorn voort te gaan”.[viii]
Waarom werd er een dam aangelegd in het Smerighorn?
De gracht van de Westerburgwal werd gespoeld door water uit de Westerpolder door de gracht naar de zee te spuien. In 1540 stond het waterpeil van deze polder ongeveer gelijk aan de gemiddelde laagwaterstand van de zee. Spoelen op de natuurlijke manier van de stadsgrachten was nagenoeg niet meer mogelijk.
De toenemende bewoning langs de Westerburgwal en de daarmee gepaard gaande vervuiling van deze gracht noopte de stadsregering tot andere maatregelen. In datzelfde jaar was, vanwege de aanvang van de bemaling van de Oosterpolder in 1510, het verschil van de waterstanden van beide polders flink toegenomen.
Afb. 6.Plattegrond van de situatie bij de schepen van Westerpoort na het leggen van de dam via het Smerighorn naar de markt in de stad. De Grote Noord is een binnendijk heeft een brug over het Smerighorn. Hier is de dam in de tweede zijden van de dam naar de Grote Noord, opgehoogd. Dit is de bescherming bij overstroming bij een dijkdoorbraak.
Deze werkzaamheden moeten ongeveer gelijktijdig in dezelfde periode zijn uitgevoerd. Vervolgens is de binnendijk doorgestoken en werd er een stenen brug aangelegd om het gesplitste ’t Noord weer met elkaar te verbinden, hiermee ontstond het Kleine- en Grote Noord. Velius schrijft hierover in 1541: "Ook werd gemaekt de Steenen-brugge op de Noorder-straet”.
Dit moet deze brug zijn geweest. De dam staat op de kaart van Deventer zonder overtoom aangegeven.
De zware muur tussen de Wester- en de Noorderpoort gemaakt, met ook de boog of pijp bij de Westerpoort, waardoor de schuiten uit en in de stad varen. Hoe staat het nu met de overtoom? Nergens in de kronieken wordt vermeld wanneer de overtoom werd aangelegd. Centen maakt echter de opmerking dat het pas in 1582 is uitgevoerd. Verder staat de overtoom niet op de kaart van Gucciardini van ca 1582, maar wel op de kaart van Utenwael van 1596.
We nemen aan dat in 1541 het akkoord is gesloten voor het aanleggen van de overtoom maar dat dit pas in 1582 is uitgevoerd. Mogelijk is de politieke onrust in het land de oorzaak hiervan. Waarschijnlijk zijn de schepen over de dam met mankracht werd getrokken.
Velius schrijft:
“Daerna ’t Jaer 1546 . Werd gemaekt de Stads Muur tusschen de Wester en de Noorder -poort/ met ook de Boog of Pijp bij de Westerpoort/ daer door de Schuyten uyt en in de Stad varen”.
Waarschijnlijk werd gelijktijdig in deze zware stenen wal een waterpoort aangebracht waardoor de grotere schepen tot binnen de stadswallen konden varen. Deze waterpoort lag tegenover de ‘St. Janssteeg aan het noordeinde van de oude vestinggracht “De Vale Hen”. De poort werd later vastgelegd door de befaamde tekenaar Cornelis Pronk.
Zowel de “pijp” als de waterpoort werden voorzien een deur of schuif om deze watertoegangen af te sluiten. De sluis in de Waterpoort werd de St Janssluis genoemd vanwege de aan de overzijde liggende St. Janssteeg. De kleine schepen konden nu door de “pijp” naast de Westerpoort en de grotere door de Waterpoort in de zware verdedigingwal in de stad komen.
Afb. 7.Tekening van de Westerpoort. Links in de Hoge Vest, de waterpoort die toegang geeft naar het water van De Vale Hen. Links naast de poort de doorgang naar het Smerighorn. Op het zware rondeel staan de kanonnen gericht op de toegangsweg. 18e eeuwse tekening van Pronk.
De oude vestinggracht (het water van de Vale Hen) aan de stadszijde van de verdedigingswal werd ingericht als haven voor de schepen. In deze periode werd ook de situatie bij de Noorderpoort drastisch gewijzigd.
Kaart 4.Uitsnede van de kaart van Uytenwaal, 1596.
De Hoge Vest met boven de Westerpoort en onder de Noorderpoort beide versteend in 1502. Ook de poort van 1502 werd van zwaren stenen rondeel aangelegd voor de kanonnen die de toegang moesten bewaken. De Noorderpoort voorzien van een rondeel. In 1552 werd de situatie bij de Noorderpoort, mede door de opmars van het Franse invasie leger in ons land, aangepast. Velius schrijft hierover het volgende:
Dit jaer(1552) werd ook gemaekt het stenen Rondeel voor de Noorderpoort/ naar 't ontwerp van Mr.Willem, Fabrijk-meester tot Amsterdam/ en werd met Earde binnen de muyr opgevult.
Vertaalde Velius [ix]:
"Dit jaar werd ook het stenen rondeel voor de Noorderpoort gebouwd naar het ontwerp van meester Willem, architect te Amsterdam; het werd vanbinnen met aarde verstevigd."
Centen voegt hier nog aan toe:
‘Dit rondeel is er nog [x]en men kan met het daarop geplaatste geschut de weg van het Keern en de stadbuitensingel aan weerszijden daarvan bestrijken. Het is waarschijnlijk dat de Noorderpoort die thans gebruikt wordt ook in deze tijd is gebouwd, omdat de oude Noorderpoort door het genoemde rondeel dichtgemaakt en onbruikbaar werd’.
Kaart 5. De situatie bij de Noorderpoort weergegeven in een uitsnede van de kaart van Guicciardini van 1581.
De oude Noorderpoort werd ingebouwd door het rondeel en als zodanig afgesloten als stadspoort. Aan de oostzijde werd een nieuwe Noorderpoort opgericht. De vestinggracht werd langs het rondeel doorgetrokken tot de nieuwe Noorderpoort. Hiermee werd de waterkerende binnendijk ’t Keern -’t Noord verplaatst naar de toegangsweg van de Nieuwe poort. De toegangweg liep onder controle van het geschut op het rondeel rond dit verdedigingswerk naar de poort.
De toegangsweg naar de poort werd hierna kennelijk weer aangepast want uit de kaart van Utenwael van 1596 blijkt dat de toegangsweg is uitgerust met een brug. Waarschijnlijk werd omstreeks deze tijd ook een schotdeur onder de brug aangebracht.
Akerlaken beschrijft dit als volgt: ‘…door het openen van de schutdeur van de brug in der Cingel en der sluis liggende bij de molens...’[xi]. Deze schotdeur was de scheiding tussen de Wester- en Noordersingel en was waarschijnlijk aangelegd voor de inundatie van de Westerpolder die tijdens beleg van de stad, vanuit de molen op de vestingwal bij het Munnickenveld, moest plaatsvinden.
Kaart 6.De Noorderpoort in detail. Uitsnede van de kaart van Utenwael van 1596.
Het afwateringsysteem was onvoldoende. De stad en omgeving moeten erg veel last hebben gehad van de slechte waterlozing naar de zee en de stank van de vervuilde grachten. Om dit ongemak te verhelpen besloot men maatregelen te treffen door een aantal van de intussen verbeterde schepradwatermolens te plaatsen.
Wijzigingen in het westen en noorden van de stad
Kaart 7.De Westerpoort in detail. Uitsnede van de kaart van Utenwael van 1596. De Westerpoort verstevigd met een nieuw rondeel.
Beducht voor een aanval van de Spaansgezinde werd er in 1572-1573 ook de verdediging van de stad bij de Westerpoort onder handen genomen. De poort werd deels gesloopt en er werd een aan de zuidzijde van de Westerpoort, pal tegenover de toegangsweg, een nieuw rondeel gebouwd.[xii]
Op het rondeel staat een uitkijktoren met een wachthuisje. De toegang naar de poort is een brug bestaande uit een plankier op palen boven het water. Wat op de kaart ontbreekt is het bewegende deel van de brug dat weggehaald kan worden als de toegang tot de poort moet worden afgesloten.
Molens met molenkolk geplaatst bij de Hulk
In 1541 werd voor een betere afwatering van de Westerkogge een nieuwe afwateringssluis en een tweetal schepradmolens met een molenkolk gebouwd bij de Hulk. In 1554 werd er nog een derde molen aan toegevoegd. Door deze ingrijpende verbetering van de afvoer van het polderwater werd een snelle daling van het land ingezet.
Molens met molenkolk geplaatst bij de Holenweg
In de Informacie van 1514 staat bij Westerblokker ‘molengeld’ en bij Zwaag ‘twee watermolens’.[xiii] We nemen aan dat deze molens al zo rond 1510 al bij de uitwatering bij de huidige Holenweg hebben gestaan. Waarschijnlijk werden deze twee molens in 1561 vervangen door twee nieuwe watermolens met een molenkolk.
Kaart 8.Deelkaart van Deventer ca. 1561, toont de twee molens met gezamenlijke molenkolk bij de uitwatering van de Oosterpolder aan de vaart langs de Holenweg.
Uit de kaart van Deventer blijkt dat de ene molen het polderwater vanuit de vaart langs de Holenweg uitsloeg in de molenkolk, de andere molen maalde het water uit de vaart langs de Zeedijk, die in verbinding stond met de vestinggracht, en sloeg dit uit in dezelfde molenkolk.
Vanuit deze gemeenschappelijke molenkolk kon het water verder worden geloosd in de zee. Hierna was de watermolen op de stadswal alleen nog in functie als de grachten in de stad gespoeld moesten worden. Na 1561 werd er door de bemaling meer polderwater geloosd en nam het verschil tussen polderwater en maaiveld weer toe.
Afb. 8.Tijdens werkzaamheden in 1977 gevonden steen in de overwelving van de oude uitwatering bij de Holenweg.
Bronnen:
[i]De resten van dit verlaat (spui) zijn teruggevonden in 1937. Dit blijkt uit een aantekening van 1937 met betrekking tot punt 2e op het eerste blad van het artikel van P. van Akerlaken.
[ii] Vertaalde kroniek van: Th.Velius Kroniek van Hoorn. Bronnenreeks Hoorn deel 1 Band 1,p353.
[iii]Molens in Nederland, www.geocities.com/capitolHill/Senate/7232/nl/molens.htm
[iv]Boschma-Aarnoudse, 1993, p.16.
[v]Overwelfd riool.
[vi]Boschma-Aarnoudse, 1993, p.16
[vii]Het gemeen maken met het zeewater heeft hier de betekenis dat het binnenwater via het sluizensysteem of spui naar zee kon stromen.
[viii]De eerste opmerking van Akerlaken dat volgens Velius in 1582 de overtoom is gemaakt, is niet juist. Het was een aanvulling van Centen, Velius heeft niets geschreven over deze overtoom zoals in de laatste opmerking is gesteld.
[ix] Vertaalde kroniek van: Th.Velius Kroniek van Hoorn. Bronnenreeks Hoorn deel 1 Band 1,p379.
[x]Centens opmerking ‘Dit rondeel is er nog’ slaat op halverwege de 18e eeuw.
[xi]Akerlaken punt 20e . ‘Met de sluis liggende bij de molens’ wordt hier bedoeld de
sluis bij de Stadswatermolens die in 1624 buiten de Noorderpoort werden gebouwd.
[xii]Zie Velius bij 1572. Daar Velius hier duidelijk vermeldt dat dit een nieuw rondeel was, versterkt het feit dat er eerder een rondeel heeft gelegen zoals eerder werd aangenomen
[xiii]West-Friesland Oud & Nieuw,2007, p47, Artikel West-Friese watermolens op de kaart van Joost Jansz. Beeldsnijder enz. B, Kolker en J. de Bruin. p47.