• Ontstaan van de Zuiderzee
  • Hoorn aan de Zuiderzee
  • Wester-en Oosterpolder
  • De Slag op de Zuiderzee
  • Scheepsbouw 1300-1900
  • Weeskinderen passie ontsluierd
  • De zakking van de stad
  • Zout en scheepshout
  • Holland ontdekt Australië
  • De Vrouwe Maria Jacoba
  • De veelzijdige J.J.Bilhamer
  • Milankovic parameters
  • Diagram Aarde en Klimaat
  • Drame op de Waddenzee
  • Henk van Woesik

16e eeuw II

    (1500 – 1600)

Het gebied ten oosten van de Gouwmonding

Kaart 1. Uitsnede van de kaart van Deventer 1560. De veronderstelde ligging van de oude Westfriese dijken zijn aangegeven met onderbroken lijnen. Het voorland van zeedijk na 1375 is als Stads Uyterdijksland nog ruimschoots aanwezig als een koog met kaden.

Na de zware stormen van 1287-1288 is men begonnen met het leggen van een inlaagdijk achter de zeedijk. Deze dijk, welke nog in 1320 recht naar Schellinkhout liep zal in de verwoestende storm van 1375 zijn weggevaagd. Hierna werd de inlaagdijk van 1286 de nieuwe zeedijk. Deze ligt nog op dezelfde plaats waar hij nu nog ligt en vormt een deel van de huidige Westfriese Omringdijk. Het gebied tussen Schellinkhout en Hoorn heeft in de loop der tijd veel minder last gehad van landafslag dan het gebied aan de westzijde van de stad. Dit heeft enerzijds te maken gehad met de bodemstructuur, waarop de zeedijk was gefundeerd, anderzijds met de ligging waardoor dit gebied enigszins beschermd werd door de stad tegen de gevaarlijk stormen uit de zuidelijke richtingen.

Vertaling[ii],Velius schrijft voor 1567 nog het volgende:

"Het is ook het noteren waard dat het buitendijkse land van Scharwoude omstreeks deze tijd het zeer zwaar te verduren had en voor een groot deel verdween, doordat er voor het herstel van de dijk te veel van afgegraven werd. Het stadsbestuur had dat jaar strenge maatregelen tot herstel van de dijk afgekondigd; daarom werd de bovenlaag van het buitendijkse land groten­deels afgegraven, waardoor het water bij hoge waterstanden steeds meer vat op dit land kreeg en het in korte tijd bijna geheel en al deed verdwijnen".

Nogmaals uitbreiding van de zeehavens

Door het steeds groter wordende aanbod van schepen was de zeehaven kennelijk nog te klein, want in 1566 werd de Oude Haven (Appelhaven) opnieuw toegankelijk gemaakt  voor de grote zeeschepen. Velius zegt bij dat jaar hierover het volgende:

“Dit zelve jaer werd de haven achter de Sint Antonis Kerk / die nu zeer vervuylt/ en dierhalven onbequam was om schepen in te leggen/ schier een man lang gediept/ en voort in plaets van de steenen pijp/ deur welkmen daer te vooren in voer alleen maer met kleyne scheepkens/ gemaekt met een valbrugge/ om daer karviels en ander grooter schepen in te brengen/….”.

Vertaalde Velius [i]:

"Ditzelfde jaar werd de haven(de later Appelhaven) achter de Sint Anthoniskerk (de Oosterkerk), die half was dichtgeslibd en daarom ongeschikt was voor het aanmeren van schepen, bijna een manslengte uitgediept. Voorts werd in plaats van de stenen boogbrug,waar men tevoren alleen maar met kleine scheepjes kon binnenvaren, een ophaalbrug gebouwd om karvelen en andere grote schepen in de haven te kunnen brengen..."

Deze “valbrugge” waarover Velius schrijft was een brug die voor de grote zeeschepen geheel geopend kon worden. Voor de kleinere schepen was de brug uitgevoerd met een oorgat. Hierdoor konden deze schepen met de mast door het oorgat manoeuvrerend de brug passeren, de brug kon gesloten blijven. 

Spoeling van de grachten en riolen in de periode 1540-1579

Bij het aanleggen van de nieuwe zware vestingwerken aan de Westervestingwal was het water van de Westerburgwal (Achterom) tijdelijk afgesneden geweest van het Westerpolderwater. Door de toenemende bewoning hier zal de vervuiling behoorlijk zijn toegenomen. In 1541 werd door het verleggen van de dam van het Smerighorn naar de westzijde van de ingang van het Achterom verbonden met het water van de Oosterpolder. Met deze ingreep was het mogelijk het water van de Westerburgwal te verversen met behulp van de spoelsysteem van de Molenwerf. De doorspoeling van de stadsgrachten en riolen in deze periode wordt aangegeven op kaart 2. De zwarte pijlen geven de richting aan van het overtollige polderwater dat geloosd moet worden. Een deel van het polderwater wordt nog door de watermolen op de stadswal in de molenkolk uitgeslagen. In de molenkolk wordt ook de met de door schuiten aangevoerde beer gestort.

Tijdens laagwater kon de inhoud van de molenkolk door de stadsgrachten en riolen naar de zee worden gevoerd. De zwarte pijlen geven de stroomrichting aan. Hierbij is de schuif W gesloten en schuif M geopend. De richting van de lozing kon gewijzigd worden  door de sluis bij de Oosterpoort en de sluis in de Westerdijk open en/of dicht te zetten. De nu op laagwaterpeil staande grachten en riolen werden na het sluiten van de sluizen en openen van schuif W met vers polderwater gevuld. Het was ook mogelijk met een gesloten schuif W de stadsgrachten bij opkomend tij te vullen met het ontsmettende zeewater tot het polderpeil was bereikt. Na de lozing en vulprocedure kon de schuif van de molenkolk weer worden gesloten, waarna het proces bij de volgende laagwaterstand, indien nodig, kon worden herhaald.

Sinds het molencomplex aan de Holenweg in 1561 in dienst werd gesteld, werd het overtollige polderwater uit de Oosterpolder door de buitensingel naar de molens aan de Holenweg geleid. Een deel van het vervuilde stadswater werd ook via deze weg afgevoerd.

Kaart 2. Kaart van Deventer gewijzigd naar de veronderstelde situatie van omstreeks 1577. De licht gekleurde waterlopen staan in verbinding met de Zuiderzee, de donker gekleurde met de polders. De rode Collouts zijn na 1577.

De scheepvaart in de periode 1546-1576.

In 1546 bij het aanleggen van de zware stenen Westwal twee scheepsdoorgangen gemaakt. De pijp* voor de kleine schuiten en de Waterpoort voor de grotere schepen.

Door het aanleggen van de dam in het Smerighorn was verder de vaarweg naar de stad geblokkeerd. Om in het centrum van de stad te komen moesten de schepen over de nieuwe dam worden gehaald. Via de Waterpoort in de Gouw konden deze schepen door de vestinggracht via het verlaat aan de oostzijde van de Oosterpoort naar de buitenhavens komen. Door het dempen in 1561 van de Gouw vanaf de Grote Kerk tot de Blauwe Steen, was het traject Warmoesstraat-Trommelstraat-Gerritsland, voor de binnenscheepvaart gesloten. Tot het overwelven van de Gouw in 1584 konden de schuiten met hun handelwaar tot de Blauwe Steen varen. Hier moest de lading per paard en wagen naar de markt op de Roode Steen worden gebracht.

De toegang vanuit zee naar de vissershaven de Kuil was via het verlaat aan de Westerdijk. De schepen konden niet verder doorvaren dan het spui ten noorden van de Kuil. Bij het laden en lossen van de lading van de grote zeeschepen in de buitenhavens werd gebruik gemaakt van kleine schuiten. Deze konden via het verlaat aan de westzijde van de Oosterpoort door het water van het Gerritsland hun vracht dicht bij de waag brengen. 

Vanaf de Waterpoort bij de Gouw was de weg van de binnenschepen via de vestinggracht via het verlaat aan de oostzijde van de Oosterpoort langs de zuidkant van de vestingwal en bij het havenhoofd weer naar binnen. Het schutten door het verlaat bij de Oosterpoort vond plaats op het moment dat het binnenwaterpeil gelijk of lager stond dan het laagwaterpeil van de zee. Tijdens het schutten zal de sluiskolk hoofdzakelijk met zeewater zijn gevuld om een gelijk niveau met het zeewaterpeil te kunnen bereiken. Het zeewater uit de sluiskolk kwam bij de volgende schutting in het binnenwater terecht. Dit noemde men in die tijd een ‘Boerenverdriet’. Om deze toestroom van zeewater te beperken was aan de Holenweg een molen geplaatst voor het afvoeren van het water door de nieuwe vestinggracht langs de Westfriese Dijk. Het zoute water werd direct in de gemeenschappelijke molenkolk aan de Holenweg uitgeslagen en vandaar naar de zee gevoerd. In 1566 werd het spui in de Westerburgwal aan de zijde van het Smerighorn verwijderd. Hierna konden de binnenschepen vanuit de Turfhaven doorvaren tot het spui aan de Kuil.

Afb. 1.In het jaar 1566  werd  in het Smerighorn naar het  westen van de ingang van Achterom de dam gelegd.Het spui van het  Achterom (noord van de Kuil ), in weggehaald. De Turfhaven door het Smerighorn via het Achterom door de sluis naar de Zuiderzee. In de 1582  werd de dam op de  overtoom  in de  scheepjes van de Westerpolder  naar de markt van  Hoorn over trekken.

*Pijp. De schepen door van de stadgrachten in/en uit zijn de sterke ronde doorgangen van muren en bruggen.

Maatregelen voor inundatie van de omgeving

In het jaar 1563 van het beleg van Alkmaar lagen de  Spaansgezinde belegeraars buiten het land van de stad. De mensen van Hoorn van het land van Alkmaar onderwatergezed. Een laag water van ca 30 cm water boven het land was voldoende om de belegeraars op de vlucht te jagen.

Hoorn het  inunderen van het land is een uitstekende wapen tegen belegeren van een stad. Een laag water op land van ca 30 cm was genoeg geleerd. Bij deze hoogte konden vlotten en bootjes niet varen. De sloten die niet meer te zien zijn  gevaarlijke valstrikken.

Beeldenstorm

In het jaar 1566 brak de protestanten Beeldenstorm los van de katholieke kerk. De opstand veranderde in een burgeroorlog.

De protestanten (geuzen) Brederodes  van met de krijgvolk naar Beelenstorm Hoorn werd de (Alva) graaf Megen met zijn vreemde soldaten met schepjes het rond van het Hoorn.

Afb. 1a. Ruïne van Brederode. Santpoort, Velserendelaan 2.

Rond 1350 breekt een strijd uit om het graafschap Holland tussen Margaretha van Beieren en haar 13-jarige zoon Willem V. Dit is het begin van de Hoekse en Kabeljauwse Twisten. Dirk III (5e heer) kiest partij voor Margaretha en wordt de aanvoerder van de Hoeken. Dirk wordt verslagen en gevangen genomen en kasteel Brederode wordt verwoest. Drie jaar later wordt Dirk vrijgelaten en in 1354 bouwt hij zijn kasteel weer op. Maar de Hoekse en Kabeljauwse Twisten gaan door tot het eind van de 15e eeuw en in 1426 wordt het kasteel opnieuw verwoest. Ditmaal door de Haarlemse Kabeljauwers.

De genadeklap komt in 1573 na het beleg op Haarlem door Spaanse soldaten tijdens de Tachtigjarige Oorlog. Het kasteel verandert in een ruïne.

In de 19e eeuw was de ruïne een van de eerste bouwwerken die in opdracht van de staat werden gerestaureerd. Dit gebeurde op nogal romantische wijze. De overblijfselen van het kasteel van de Brederode.

Dreiging van de Kennemers

In het jaar 1567 van de Beeldenstorm lag de heer van met zijn soldaten uit de Kennemerstreek voor de stad Hoorn.

De burgemeesters (in die tijd waren nog 4 burgemeesters) lieten de spuien van de sluizen openzetten en lieten het zeewater van het in de Banne van Hoorn binnenlopen. De zeesluizen lagen open toen bij de Oosterpoort. De pijpen in de Groene Wijzend en bij de watermolens waren in het geheim laten afdammen, zodat het water niet de Banne uit kon lopen.

Raad van Beroerten

Met een  leger trekt hij naar het noorden en op 22 augustus 1567 komt hij in Brussel aan. Hij stelt een Bijzonder Gerechtshof in, de zogenaamde Raad van Beroerten. Deze Bloodraad heeft vele duizenden mensen door de beulshanden omgebracht.

In 1568 werd de Beeldenstorm leidde tot het  uitbreken van de Tachtigjarige Oorlog tegen van de koning van Filips II.

Kaart 3.

Geen Beeldenstorm in Hoorn

Het zoute water over het land is een grote strop van de boeren.Bij het inundatie van het land niet meer nodig is, wordt het water via de sluis weer in zee gespuid. Het zoute water in de sloten is, door het zwaardere gewicht, op de bodem van de sloten achter gebleven. Het duurt jaren lang voordat het land weer kan wordt beplant. Zo’n inundatie wordt alleen uitgevoerd als het gevaar zo groot is dat de stad dreigt geplunderd te worden. De Beeldenstorm heeft Hoorn niet getroffen.

Het inunderen

Afb. 2. Het inunderen van het land is een uitstekende wapen tegen belegeren van een stad. Een laag water op land van ca 30 cm was genoeg. Bij deze hoogte konden vlotten en bootjes niet varen. De sloten die niet meer te zien zijn, zijn gevaarlijke valstrikken.

Kaart 4.  Uitsnede uit de kaart van Guicciardini van 1581-1582 van het St. Pietersklooster  en de Molenkolk. De uitsnede geeft de reconstructie van het spoel en  inundatiesysteem van 1573 zoals dat waarschijnlijk werd uitgevoerd. De rode onderbroken lijn geeft het inundatieriool weer.

Alkmaar had echter het probleem gehad met het openen van de sluizen of het doorsteken van de dijken. Deze lagen buiten de stad achter de vijandelijke linies. De stad had hulp van buiten nodig om dit te kunnen realiseren. Hoorn heeft na het beleg van Alkmaar onmiddellijk maatregelen getroffen om de omgeving vanuit de stad onderwater te kunnen zetten. Dit werd uitgevoerd met het onder het St.Pietershof [iii] liggende rioolsysteem.

Boschma-Aarnoudse schrijft over de Molenkolk het volgende: “De kolk stond sinds 1571 in verbinding met de stadsgracht en de zee”. Wat wordt er nu bedoeld met stadsgracht, soms wordt hiermee de vestinggracht aangeduid, het kan ook zijn dat er de Turfhaven mee wordt bedoeld, deze had al via de sluizen verbinding met de zee. We nemen aan dat het laatste punt van kracht is geweest. De schuif is aangegeven als “Inlaatschuif”. In 1573 vroeg Hoorn toestemming aan de Prins om een inundatiesysteem te mogen uitvoeren om de omgeving van de stad onderwater te kunnen zetten.

Akerlaken [iv] zegt hierover het volgende:

“…. krachtens vergunning van Prins Willem I verleend te Delft op den laatsten Maart 1583 [v] op verzoek van Burgemeesteren en regeerders van Hoorn, ten einde te dienen om ter meerdere versterking der stad het land te spoediger onderwater te kunnen zetten bij noodzakelijke defensie tegen den vijand, blijkens het in het archief berustende originele rekwest, en de daarop in margine gestelde en door den Prins getekende beschikking.

Het riool, waarvan de inlaatschuif is aan de Turfhaven in het veld voor het Hof, loopt onder het Hof, langs de Mostaardsteeg tot den ingang van het huis van arrest, waar het zich in twee armen verdeelt door de aldaar geplaatste schuiven, het vereenigt zich daarna weder tot een riool, loopt onder de Hoedenmakerssteeg (Spoorstraat) achter de huizen van het Munnickenveld onder door het vrouwenhofje, en vervolgens door de Vest in de stadsgracht….

…Vroeger correspondeerde op dit riool (opm. het riool onder het St.Pietsrshof) de zoogenaamde stinksloot, loopende tusschen de kazerne en de huizen van de Baanstraat tot aan de Mostaardsteeg. 

…De werking dezer spuijing is tweeledig door middel der schuiven, die zich bevinden in den ingang tot het huis van arrest. Dit riool staat in geen het minste verband tot de overige riolen, waarvan het door de Turfhaven is afgescheiden”.

  Het door Akerlaken gestelde werd bevestigd toen tijdens de restauratie in 1969/1973 onder de westgevel ze secreten werden gevonden die uitkwamen op een overwelfd riool onder het gebouw. Tevens werden de twee schuiven gevonden [vi]. 

De gegevens van Akerlaken en Boschma-Aarnoudse zijn ingevoerd in kaart 4. Een schematisch detail van deze situatie is gegeven in afb. 3.

Bij de bouw van de Telefooncentrale op de plaats van het rondeel waar de watermolen op de vest heeft gestaan is het inundatieriool naar het St.Pietershof teruggevonden.  Naast de fundatie lag ook een waterbak voor 5000 liter drinkwater als noodvoorraad bij een beleg van stad. Ten noorden van de fundatie lag een oud metselwerk dat wijst op een uitgang naar de vestinggracht.[vii]

De ligging van het inundatieriool

Afb. 3. De ligging van het inundatieriool in het St.Pietershof. Dit riool staat niet in verbinding met de overige riolen in de stad.  (Situatie 1577 t/m 1596)

De inlaat voor inundatie en spoeling van de riolen bevindt zich aan de Turfhaven. Onder het huis van arrest (gevangenis) vertakt het riool zich in tweeën. Dit is waarschijnlijk zo gedaan om in ieder cel van het huis van arrest een toilet aan te kunne brengen. Ergens aan het noordeinde van de bebouwing komen de riolen weer bij elkaar om daarna in de Vestinggracht uit te komen.

De werking van het inundatie systeem.

Bij een noodzakelijke inundatie moesten alle watertoegangen in de stadswallen worden afgesloten. Deze doorgangen waren allen ingericht met een schuif of sluis die in gesloten toestand het water konden keren. Door de zeesluis en de inlaat bij de Turfhaven te openen kon het zeewater door het inundatieriool via de vest en de Noordersingel het achterliggende land instromen.

Afb. 4. De mogelijkheden van inundatie rond 1570. De gegevens zijn verkregen uit grafieken 2 en  3 en zijn voor afstand van de uitwatering naar de watermolen op de vest gecorrigeerd. 

Waarschijnlijk heeft men dit probleem kunnen ondervangen door de watermolen op het rondeel op de vestingwallen ten noorden van de het St.Pietershof zodanig in te richten dat deze ook kon worden ingezet bij het inunderen van de omgeving van de stad. Er moet dan een constructie in de watermolen zijn toegepast welke het mogelijk maakte om het water, dat normaal vanuit de buitensingel in de molenkolk en vandaar naar de Turfhaven werd gemalen, in de tegengestelde richting te doen uitslaan om zodoende het omliggende land onderwater te kunnen zetten. Dit is eenvoudig uit te voeren met een tweede scheprad en een extra tandrad met een koppeling. Het benodigde water werd uit de zee aangevoerd door de schuif in de sluis bij de Oosterpoort te openen. Het zeewater werd via de Turfhaven door één van de twee geopende schuiven van het inundatieriool van het St. Pietershof en vandaar naar molen gevoerd. De molen sloeg het water via de uitlaat uit in de verdedigingsgracht. De mechanische constructie van het watertransportsysteem van de molen ligt verborgen in het rondeel  onder de watermolen  Op deze wijze was het gehele inundatiesysteem vanuit de sluis tot aan de uitvoer van het inundatie riool in de stadsgracht onzichtbaar voor de eventuele belegeraars van de stad.

Kaart 5.

Toen het inundatieriool in 1573 werd uitgebreid zal de oude verbinding van het riool met de molenkolk zijn verwijderd. De spoeling van het nieuwe inundatieriool zal gelijk zijn geweest als die bij de inundatie, maar dan in beperkte mate. De sluizen zullen vanwege het zoute water dan gesloten zijn gebleven.

Afb. 5. Een ingekleurde uitsnede van de tekening van de diepteligging van het inundatieriool onder het St.Pietershof zoals gegeven door S. de Jong in Westfriesland Oud en Nieuw, 1973, 40e bundel,p99.

In deze tekening zijn de diverse hoogten in centimeters ten opzichte van het NAP aangebracht voor het jaar rond 1580 is de hoogte van het maaiveld (mvOP) en het waterpeil (OPpeil) is het waterpeil van de Oosterpolder.

Het water uit de Turfhaven werd door de geopende inlaat in het inundatieriool gevoerd. Om de stroomsnelheid van het spoelwater te vergroten werden, door in het huis van arrest één voor één de schuiven 1 en 2 te openen en sluiten, beide takken van het riool gespoeld. Het vuile rioolwater van het St. Pietershof werd door de molen in de vestinggracht gedeponeerd. Deze stond in directe verbinding met het water van de Oosterpolder. Dit komt overeen met dat wat Akerlaken schrijft bij punt 9e van zijn artikel.

“Met het thans bestaande riool mag worden gespuid in het najaar, zoodra het vee van het veld en het water van de oosterpolder de hoogte van het maalpeil heeft bereikt, en anders niet, ten einde het oosterpolderwater voor vee en visch niet te bederven.” Uit deze verordening blijkt dat alleen de inhoud het riool van het Pietershof naar de Oosterpolder mocht worden geloosd. De overige riolen moesten dus via het spoelsysteem naar de zee worden gevoerd. Het spoelen van het rioolsysteem van het St.Pietershof was dus beperkt tot éénmaal per jaar. Het vuile en brakke water werd via de molens aan de Holenweg weer naar de zee gevoerd.

Het is opvallend dat het inundatieriool zo diep werd ingegraven. Dit had het voordeel dat de uitwatering van het riool in de Noordersingel praktisch onvindbaar was voor een eventuele saboteur van de belegeraar.

Het doorspoelen van het riool

In 1571 werd het rioolsysteem van het St.Pietershof verbonden met de Turfhaven. Hiervoor was het riool van het huis van arrest (gevangenis) verbonden met de Scheisloot of Molenkolk.

Burgemeesters gevlucht

1572  18 juni  werd Enkhuizen en in 3 juli Hoorn van verander naar de prins van  Oranje. De vier de burgemeesters van de Hoorn werden gevlucht.

Twee enorme kanonnen voor Hoorn

De steden Hoorn en Enkhuizen hadden bij  de schans van de Diemerdijk een deel van hun kanonnen verloren.  In de Sint-Anthoniskerk (Grote Oost) van Hoorn werd Hendrik van Trier de meester van  het gieten van de  kanonnen deze wapens waren  nodig. 

 

Hendrick werd van de schepen de kanonnen als ballast hadden, gingen naar het kanonnendek. Waren de plaats waar ballast de kanonnen lagen, werd uit de opbreken stenen uit de straten van de steden.

Afb. 6.  De Dolle Griet .Stad  Gent, België.

De twee enorme kanonnen voor Hoorn vond Hendrik Trier goot er twee in 1573 te Hoorn:

De Dulle Griet en Olde Hillebrant

Op de Dulle Griet stond de volgende tekst:

De Dolle Griet is mijn naam,

Dus blaas ik door de lucht mijn faam,

Had ik mijn broeder bij de hand,

'k Had moed te dwingen gans Holland.

(Verkocht tot groot leedwezen van de bevolking in 1792.)

Bloggen:                      

  • De slag op de Zuiderzee in 1573  

  • De Slag.

  • De admiraal Bossu geeft zich over.

Westerburgwal verbreed en voorzien van valbruggen

De Westerburgwal (= het Achterom) achter het Noord, werd in 1580 breder gemaakt.

Velius schrijf in dat jaar: [i]

In dezelfde tijd, in 1580, werd ook de burgwal achter het Noord uitgediept en verbreed en met het water van de zee verbonden. Vroeger had deze wal slechts één kade, aan de oostkant, maar nu werd hij aan beide kanten van een kade voorzien, waarvoor de huizen en schuttingen aan weerszijden een eind naar achteren geplaatst werden. Door dit werk werd het mogelijk in zeewater door de hele stad te varen: bij het Hoofd erin en bij de Kuil er weer uit.

Al in 1541 was er een dam gelegd in het Smerighorn, aan de westzijde van de toegang naar de Westerburgwal. In de burgwal was in 1566 aan de zijde van het Smerighorn al een spui verwijderd. Er lag ter hoogte van de Kuil, achter de Proostensteeg echter nog een spui welke geen schepen kon doorlaten. Deze spuisluis zal met deze werkzaamheden vervangen zijn door een hef- of schotdeur die wel  schepen kon doorlaten. Hierna was het mogelijk om de gehele stad rond te varen volgens de route: Hoofdtoren – Doelenhaven - Karperkuil door de sluizen bij de Oosterpoort en via de Turfhaven naar het Smerighorn, vandaar door de Westerburgwal door de hef- of schotdeur via de Kuil, door de sluis in de Westerdijk naar de zee.

Bij deze werkzaamheden werden waarschijnlijk ook de vaste bruggen over de Westerburgwal vervangen door valbruggen in 1601 zegt Velius:[x]:

"Ditzelfde voorjaar werden de valbruggen die een tijd tevoren. met hoge kosten en zonder enig nut, op de burgwal achter het Noord waren geplaatst, weer afgebroken".

Kaart 6. Uitsnede van de kaart van Utenwael van 1596. Op de kaart staan licht blauwe stickjes als zeewater:  H= +6 cm, Gem= -10 cm,  L= -26 NAP. De singelgrachten en de Oosterpolder zijn dik blauwe lijntjes als van zoetwater het waterpeil van  -85 cm NAP .De Westerburgwal was in de periode 1580-1601 uitgerust met ophaalbruggen. De vaste bruggen op de originele kaart zijn hier vervangen door ophaalbruggen.

Het donker gekleurde water aan de rechterzijde staat via de pijp of boogbrug bij de Westerpoort in verbinding met het water uit de Westerpolder. Het lichtblauw gekleurde water van de binnengrachten staat via sluizen in verbinding met de zee. Het blauwe water van de buitenste vestinggracht staat in verbinding met het water van de Oosterpolder.

Waarom de stad deze kostbare actie heeft ondernomen was ook voor Velius niet geheel duidelijk: Had men dringend een grotere vissershaven nodig? Heeft men voor een goede doorspoeling de haven uitgediept en breder gemaakt? Of was men beducht voor een aanval van de Spaansgezinden vanuit het westen?

Dat het vergroten van de haven dringend nodig was blijkt niet uit de opmerking van Velius die zegt dat dit werk zinloos is geweest. Hij had dit nooit zo gesteld als van de haven druk gebruikt was gemaakt. Tevens was de kostbare vervanging van de vaste- door valbruggen voor de vissersschepen niet nodig geweest, deze schepen kunnen gemakkelijk de mast strijken. Dat de haven breder en dieper werd gemaakt voor de doorspoeling lijkt zinvol, maar hiervoor was de vervanging van de bruggen niet nodig geweest.

Het lijkt erop dat de valbruggen in eerste instantie zijn geplaatst voor de verdediging van de stad tegen een aanval.  De westzijde van de stad was kwetsbaar, schepen uit zee zullen niet veel moeite hebben gehad hun soldaten af te zetten aan de Westerdijk. Met opgehaalde bruggen fungeerde de Westerburgwal als een extra hindernis voor de vijand om de stad binnen te vallen. Dit is niet geheel denkbeeldig want rond 1581 was de dreiging nog groot. De stadsregering zal dit verdedigingmiddel  evenals het inundatiesysteem onder het St. Pietersklooster niet aan de grote klok hebben gehangen. De conclusie die Velius trekt dat deze actie zinloos is geweest past in deze stelling. Waarschijnlijk hebben alle drie factoren een meer of mindere grote rol gespeeld bij de beslissing die de stadsregering heeft genomen om deze werkzaamheden te doen plaatsvinden.

Uitbreidingen in het Oostelijke havengebied

In 1568 brak de Tachtigjarige Oorlog uit.  Hoorn koos, als één van de eerste steden, in het Noorderkwartier, de zijde van de Geuzen. Doordat het juk van de Spaanse overheersing met zijn zware belastingdruk was afgeworpen, kwamen de steden in het Noorderkwartier in een zeer gunstige positie. Doordat het lenen van geld goedkoop was geworden, konden er veel werken zoals de stadsverdediging en stadsuitbreidingen worden uitgevoerd en schepen worden gebouwd. De economie trok geweldig aan en luidde de aanvang in van de Gouden Eeuw.

Hoorn had behoefte aan een flinke havenuitbreiding, in 1576 schrijft Velius:

Velius[xii]:

Daarna werd op 9 juni 1579 het eerste hout gelegd voor de sluis buiten de oosterpoort en op 16 juni werd de eerste drempel aangebracht. Daarna werd van de oude gracht, die liep van de oude oosterpoort tot aan de hiervoor genoemde Sint-Catha­rijnentoren - waar na de uitbreiding de stadswal weer was gesloten - ook een nieuwe haven gemaakt, die de Vollerswaal genoemd werd omdat de waal van de `vollers', lakenbereiders, daar vroeger in de buurt lag. Verder werd het Gerritsland met deze haven en vervolgens met het water van de zee verbonden, evenals de Hoge Bergen, de Wortelvest en de Rame-sloot, die eerst allemaal verbreed en uitgediept werden. De Hoge Bergen kreeg de naam De Nieuwe Turfhaven, omdat de turf- en hout­schepen verplicht werden daar aan te leggen.

In 1579 werd buiten de Oosterpoort een nieuwe sluis aangelegd. Deze sluis bestond uit twee paar dubbele puntdeuren en fungeerde als een dubbele keersluis. Dit type sluis stond in normale toestand open. De zoutwater- of buitendeuren werden gesloten bij een extra verhoging van de zeewaterstand. Om een leegloop van de havens te voorkomen werden bij extra laagwater de zoetwater- of binnendeuren gesloten.

De sluizen hier werden ook gebruikt voor het spoelen van de grachten en riolen met behulp van de getijden en het legen van de Molenkolk bij het St.Pietershof. Dit wordt beschreven in de spoeling van de havens en riolen.

De vestinggracht van de oude vestingwal van 1508-1516 werd tot de Catharijnentoren uitgegraven en ingericht als ligplaats voor de grote zeeschepen. Deze haven kreeg de naam Vollerswaal, vernoemd naar de volders die hier de lakens spoelden (bij de ingang van de oude vestinggracht van 1426).

Het water van het Gerritsland werd verbonden met deze haven alsmede de Hoge Bergen, Wortelvesten en de Raamsloot. Al deze wateren kwamen, toen ze eerst uitgebaggerd en breder waren gemaakt, via de sluis in verbinding met de zee.

Kaart 7. Uitsnede van de kaart van Utenwael van 1596.  Op de kaart staan licht blauwe stickjes als zeewater:  H= +6 cm, Gem= -10 cm,  L= -26 NAP. De singelgrachten en de Oosterpolder zijn dik blauwe lijntjes als van zoetwater het waterpeil van  -85 cm NAP  In de kaart zijn nog geen sluizen getekend. De type dubbele keersluis werd bij normale situatie open. Bij de springtij of storm worden de sluizen dicht.

 Molenkolk en de grachten en riolen worden geleegd en met vers zeewater worden gevuld. Velius noemt hier niet de Gouw. Vermoedelijk werd deze in 1579 door een dam afgesloten van de Turfhaven, hierna werd hij pas in 1584 overwelfd.

De nieuwe uitbreiding van de stad kreeg een nieuwe vestingwal met gracht en een drietal bastions. In deze wal werd in de oostelijke toegangsweg een Nieuwe Oosterpoort gebouwd.

Het oude grachtenstelsel verbonden met het zeewater

Grafiek Oosterpolder 1580

Afb. 7. 

In de periode van 1579-1596, zijn er belangrijke waterstaatkundige werken uitgevoerd die dienden om het zoute water toe te laten tot de open stadsgrachten en de stadsriolen. Deze ingreep werd gedaan om de stinkende inhoud van de stadsgrachten en het riool te kunnen spoelen en desinfecteren met het zoute zeewater. De ligging van het riool in 1464 is al eerder bepaald. We nemen aan dat de ligging van het riool in de periode 1464 - 1600 niet noemenswaardig gewijzigd is.

Afb. 8. De afbeelding is een impressie van de ligging van het rioolgewelf  van de Grote Kerk in 1464 en het hieraan in 1583-1584 gekoppelde rioolgewelf via het traject Nieuwstraat - Gouw - Turfhaven. Het gewelf is gepositioneerd bij een 90% vulling van het polderwater. De vergaarbakken aangebracht onder de toegangen dienen voor het verzamelen van het zware rioolslib. Op gezette tijden werden de bakken geleegd.

Uitgaande van deze gegevens is de ligging van het gewelf getekend met de uitbreiding van de overwelving van de Nieuwstraat en de Gouw in 1583-1584. De hoogteligging van de Roode Steen is gelijk aan de hoogte van de Westfriese Omringdijk en is geschat op NAP +3 meter. De hoogte van het maaiveld langs het in de figuur aangegeven traject neemt af van NAP + 3 meter bij de Roode Steen tot het op NAP + ca. 6 centimeter liggende maaiveld van de Oosterpolder aan de  noordzijde van de oude vestinggracht de Turfhaven.

Ongeacht de lokale verzakkingen van het rioolsysteem, die in de loop der jaren ongetwijfeld zullen hebben plaatsgevonden, gaan we er hier van uit dat de in- en uitlaten van de rioolgewelven bij het Gerritsland en die bij het Nieuwe Noord op gelijke hoogte liggen als de overwelving rond de Grote Kerk van 1464.

Van 1460 tot 1600 zal bij vervanging van de gebouwen, de grond langs het traject op een hoger niveau zijn gebracht, net zolang tot het stadsgebied vanaf de kruin van de Westfriese Zeedijk, de Roode Steen, naar de kade van de oude vestinggracht de Turfhaven, een min of meer vloeiend verloop heeft verkregen. Het hoogste punt in de stad vinden we dus bij de Roode Steen en het laagste punt aan de oevers van de Turfhaven en de Tocht. Bij wateroverlast zullen hier dan ook de grootste problemen zijn ontstaan. Het Dal aan de Turfhaven heeft niet voor niets deze naam gekregen.

1595 Opkomst van Hoornse fluiten

Het is ook vermeldenswaard dat dit jaar de schepen, die men Hoornse gaings of fluiten noemt, voor de eerste maal hier in onze stad gebouwd werden. Die waren viermaal zo lang als breed en zeer geschikt voor de zeevaart, zowel vanwege de zeilage aan de wind als het ondiep gaan, en ook omdat zij veel kun­nen vervoeren. Daarom werden zij zo gewild, dat in acht jaar tijd meer dan tachtig van zulke schepen hier in Hoorn uitge­reed werden, tot groot profijt van de burgers. Men maakte die later nog veel langer, tot vijf- en zesmaal zo lang als zij breed waren. 

Pieter Jansz. Liorne was de voornaamste uitvinder en bevorderaar van deze vernieuwing, waarover in het begin door de naburen zeer gesproken werd alsof was het een zot en onge­fun­deerd bouwsel was. Ja, het was hen zo vreemd dat ook ver­schei­dene mees­ter-timmerlieden en schippers uit de na­buur­ste­den hier expres kwamen om die schepen eens te zien. Maar ze zijn later zelf nog gedwongen geweest deze afmetingen over te nemen, anders zouden zij langzamerhand uit het vaarwater geraakt zijn. [xiii]

</b><i><b>Model van het fluitschip , Het Wapen van Hoorn, </b></i><i><b>vervaardigd door de heer M. de Jonge uit Emmeloord.</b></i><b>

Afb. 9. Fluitschepen nam de VOC pas na 1618 in gebruik. Jan Pietersz. Coen verzocht in 1618 vanuit Azië om fluitschepen die hij op de intra-Aziatisch vaar wilde inzetten. In 1619 schipper Roelof Pieterersz. Met het eerste fluitschip  't Wapen van Hoorn naar Jacatra. [xiv]

Tussen de fluiten breedte en lengte van 1:4 werd opgevoerd tot 1:6. Door de steile stand van beide stevens had de fluit een langere kiel dan andere schepen gebruikelijk. Dit langere onderwaterschip werd en dus bredere lateraalplan bevorderde de snelheid en verminderde de drift*, zodat men  op een fluit langer zeil kon laten bijstaan en grotere snelheid slagen kon maken in wisselvallig weer.

</b><b><i>Nieuwe Hollands Scheeps-bouw</i></b><b><i> Fluitschip,1695, Allard Carel, NL.</i>

Afb. 10. Nieuwe Hollands Scheeps-bouw Fluitschip,1695, Allard Carel, NL.

Nieuwe Hollandse scheeps-bouw, waar in vertoond word een volmaakt schip, met alle des zelfs uitterlyke deelen ... benevens de afbeeldingen van alle de voornaamste vlaggen ... Carel Allard. 

 


Noten:

[i] Vertaalde kroniek van:Th.Velius Kroniek van Hoorn.Bronnenreeks Hoorn deel 1 Band 2,p417-8.

[ii] Vertaalde kroniek van: Th.Velius Kroniek van Hoorn. Bronnenreeks Hoorn deel 1 Band 2,p419.

[iii] Het St.  Pietersklooster.

[iv] Akerlaken in punt 9e .

[v] Volgens Boschma-Aarnoudse was dit in 1573.

[vi] Boschma-Aarnoudse, p 17.

[vii] Zie tekening,C.Does,1939, WFM, inv.nr. 08010

[viii] Akerlaken maakt bij punt 20e gewag van “een schutdeur van de brug in de Cingel” .

[ix] Vertaalde kroniek van: Th.Velius Kroniek van Hoorn. Bronnenreeks Hoorn deel 1 Band 2, p592

[x] Vertaalde kroniek van: Th.Velius Kroniek van Hoorn. Bronnenreeks Hoorn deel 1 Band 2, p646.

[xi] Andriaan Anthonisz. (1529-1609), die in 1573 het meest kwetsbare westelijke front van Alkmaar van aarden wallen met bastions had voorzien. Ook voor andere Nederlandse steden heeft hij nieuwe verdedigingswerken gebouwd of bestaande verdedigings­werken verbeterd.Hij ontwierp zijn vestingwerken volgens de beginselen van het zogeheten oud Nederlandse stelsel. De bekende wiskundige en vestingbouwkundige Simon Stevin (1548-1620), leermeester en advi­seur van prins Maurits, gaf aan dit stelsel de theoretische basis.

[xii] Vertaalde kroniek van: Th.Velius Kroniek van Hoorn. Bronnenreeks Hoorn deel 1 Band 2, p591.

[xiii] Vertaalde kroniek van: Th.Velius Kroniek van Hoorn. Bronnenreeks Hoorn deel 1 Band 2, p628.

[xiv] Herman Ketting jr.Leven werk en rebellie aan boord van Oost-Indiëvaarders (1595-±1650). Aksant 2002.

 


16e eeuw III


 

28 maart 2023

Blog

Westfries Museum nieuwe aanwinsten

Meer

Onthulling naam schip Willem Barentsz

Meer

De replica VOC-schip Duyfken is weer in de vaart

Meer

Scheepstypen in de 19de eeuw II

Meer

Scheepstypen in de 16de eeuw III

Meer

Meer nieuws

Contactgegevens

ZuiderZeeHoorn.nl - Henk van Woesik
Tel.

Deel deze pagina

Contact


  • ZuiderZeeHoorn.nl - Henk van Woesik
  • woesvanh@gmail.com

Zoeken


Copyright 2023 - ZuiderZeeHoorn.nl - Henk van Woesik
Inloggen | Sitehand - Professionele vormgeving | Ziber - Responsive of Adaptive?