• Ontstaan van de Zuiderzee
  • Hoorn aan de Zuiderzee
  • Wester-en Oosterpolder
  • De Slag op de Zuiderzee
  • Scheepsbouw 1300-1900
  • Weeskinderen passie ontsluierd
  • De zakking van de stad
  • Zout en scheepshout
  • Holland ontdekt Australië
  • De Vrouwe Maria Jacoba
  • De veelzijdige J.J.Bilhamer
  • Milankovic parameters
  • Diagram Aarde en Klimaat
  • Drame op de Waddenzee
  • Henk van Woesik

16e eeuw III

Zoutwater in de grachten en riolen

Het open grachtenstelsel met de riolen waren tot 1579 verbonden met de Oosterpolder. Ten gevolge van de bemaling van de polder was het maaiveld en het waterpeil gedaald. Deze daling bracht de stad uiteindelijk in de problemen. De havens waren te ondiep geworden voor de schepen. Het overwelfde riolenstelsel, dat via schuiven gekoppeld was met de  Oosterpolder, kon maar voor minder dan de helft worden gevuld. Het spoelen van de riolen met het zoete polderwater voldeed niet meer. 

De lage waterstand in de riolen had ook tot gevolg dat het bluswater, dat uit de riolen werd betrokken, ongeschikt was om branden te blussen. De stad vond een oplossing van deze problemen door de grachten te verbinden met het zeewater dit werd in de periode 1579-1581 uitgevoerd. Voor deze ingreep moesten nog enkele door Velius niet genoemde werken worden uitgevoerd. Deze werken staan wel op kaarten aangegeven. Iets ten noordwesten van de Nieuwe Oosterpoort werd een doorvaart gemaakt in de stadswal.

Kaart 1.Plattegrond van Hoorn, Paulus van Wtewael, 1596. Het zoetwater is blauw en lichtblauw.

In dit water werd aan de zijde van de Vollerswaal een dam aangelegd met een daarop een overtoom. De scheepjes met hun handel komende vanuit het oosten konden via deze weg in het centrum van de stad komen. Dit water tussen de stadswal en de overtoom werd het “Watertje” genoemd en heeft nog heel lang bestaan. Waar de Tocht vanuit het noorden de stad binnenkomt op de plaats waar deze in de Turfhaven uitmondde, werd deze afgedamd.[i]

Waarschijnlijk is toen ook aan de overzijde in de Gouw ook een dam gelegd. Deze maatregel moest voorkomen dat dit laag gelegen deel van de binnenstad door het zoute water uit de Turfhaven zou overstromen. De Gouw zelf werd in 1584 overwelfd. De kaden rond de zoutwatergrachten zoals de Vollerswaal, Turfhaven moeten zijn opgehoogd. In de periode 1580-1581 werd het spui van de Kuil vervangen door een schotdeur. Hierna konden de schepen rond de stad varen, vanaf de zee door de Oosterpoortsluizen door de grachten via de Kuil weer naar de zee.

Kaart 2. Uitsnede van de kaart van Utenwael 1596. Het water van de binnengrachten (lichtblauw) van de stad staat via de sluizen in verbinding met de zee en is gescheiden van het water van de Oosterpolder (donkerblauw). Deze scheiding is onder andere gemaakt om de stadsgrachten met zeewater te kunnen doorspoelen.  Om te voorkomen dat het zoute water in het achterland terecht zou komen, zijn alle waterverbindingen met het achterland afgedamd. 

De Raamsloot die in verbinding stond met het toekomstige zoute water van de  Turfhaven werd in 1579 in plaats van te dempen juist uitgediept[ii]. Waarom heeft men hiervoor gekozen? De lakenindustrie was nagenoeg voorbij, het spoelen van de laken in zoutwater lijkt niet van toepassing. De enige logische rede zou kunnen zijn dat de scheepjes met hun handel dichter bij de marktplaats de Roode Steen en de Waag konden komen. Bij het toelaten van het zeewater zullen ook de kaden rond de Raamsloot zijn opgehoogd. De Raamsloot werd in 1598 gedempt.

Overwelving van open grachten zet zich door

Velius [iv] schrijft hierover het volgende:

...."Ook werd de Gouw overwelfd, die tot dan toe een gracht geweest was waardoor de boeren de stad in konden varen tot aan de Nieuwsteeg toe. Maar dit was al zo'n drie of vierjaar niet meer mogelijk, doordat de Wortelvest met het water van de zee in ver­binding gebracht was. De Gouw had daardoor wel grotendeels zijn plaats voor handel in land- en tuinbouwproducten verloren. maar werd door deze overwelving nu wel een zeer brede, prachtige straat".

Dit is een moeilijk stukje om te bepalen wat er precies wordt bedoeld. Maar vrij vertaald komt het hier op neer dat de boeren door de Gouw tot aan de Nieuwsteeg konden varen. Door de werkzaamheden die werden uitgevoerd voor het verbinden van de Wortelvesten met de zee, was dit een drie- of viertal jaren gestagneerd. Het voordeel was dat toen het karwij was geklaard, hun boerenbedrijven door overstroming van het zoute water  waren gevrijwaard. Tevens kregen ze voor de geleden schade een prachtige straat voor terug. 

Er kan worden aangenomen dat tijdens deze vier jaar durende werkzaamheden alle kaden van de Turfhaven en de grachten die verbinding hadden met de Turfhaven, zijn opgehoogd. Verder blijkt dat het rioolgewelf van de Gouw hier niet via een schuif of deur werd gekoppeld aan het water van de Turfhaven maar klaarblijkelijk was afgedicht want in 1616 werd het rioolgewelf na ernstige vervuiling weer verbonden met het water van de Oosterpolder[v].

Het riool tussen de Grote Kerk en het einde van de Gouw aan de Turfhaven was in het tijdsbestek van 1579 t/m 1616 een dode tak die niet of nauwelijks gespoeld werd. Ten oosten van het Pietershof, in de gracht op het Munnickenveld, werd een dam met overtoom gemaakt. In het water achter de Noorderkerk werden waarschijnlijk ook in deze periode de kaden opgehoogd De kaden rond de Molenkolk waren tijdens de aanleg al hoger gemaakt.

Akerlaken vermeldt bij punt 12e:

“in 1595 is het Nieuwe Noord tusschen de Kerksteeg en de Nieuwsteeg verwelfd, hetgeen te voren een kleinen burgwal was, wanneer het verdere gedeelte is verwelfd vindt ik niet vermeld,vermoedelijk is dit in het volgendejaar gebeurd, zoodat het werk in 1595 is aangevangen en in een volgend jaar is voltooid.”

Deze laatste opmerking van Akerlaken is onjuist want op de kaart van Guicciardini van 1581 staat het zuidelijk deel van het Nieuwe Noord aangegeven als open water en het aan de Turfhaven grenzende deel is hier gedempt. Op de kaart van Utenwael van 1596 staat het gehele Nieuwe Noord als gedempt aangegeven. Het volgende is van toepassing. De oude burgwal het Nieuwe Noord, eerder een deel van de oude dijksloot van de binnendijk ’t Keern -’t Noord, was een belangrijk deel van het spoelsysteem van de stad. In de periode 1579-1581 werden van een deel van de stadsgrachten, waaronder de Turfhaven, de kaden opgehoogd. Het water van het Nieuwe Noord dat in verbinding stond met de Turfhaven is in deze periode aan de zijde van de Turfhaven overwelfd en waarschijnlijk met een schuif of deur afgesloten van het water van de Turfhaven. Dit is de situatie zoals op de kaart van Guicciardini van 1581 staat aangegeven. Het zuidelijke deel zal tussen 1581 en 1596 zijn overwelfd. Hierna is het gehele Nieuwe Noord overwelfd zoals wordt aangegeven op de kaart van Utenwael van 1596.

Afd. 1. Gezicht op de ingang van de ,Noorderpoort te Hoorn, 1620.
Abraham Rademaker, 1727 – 1733, Rijksmuseum.

Het gewelf onder het Nieuwe Noord werd aan de zuidzijde gekoppeld aan het gewelf onder het Glop en St. Jansgasthuis dat al uitkwam op het water van het Nieuwe Noord. De schuif in het gewelf van het Nieuwe Noord was er voor om te voorkomen dat door de hoge zeewaterstand in de Turfhaven, de oude binnenstad via dit riool onder water gezet zou worden.

Het overtollige water van de Oosterpolder werd al vanaf 1510 grotendeels via de watermolens bij de Holenweg afgevoerd.  De watermolen op het Munnickenveld heeft nog een bijdrage geleverd door het opmalen van vers polderwater uit de buitensingel en het uit te slaan in de molenkolk te noorden van het St. Pietershof. 

Vele huizen hadden nog geen aansluiting op het rioolsysteem. Het beer van deze huizen werden in de beerschuiten gestort. De beerschuiten voeren naar de Waterpoort bij de watermolen. Hier werd de beer over de dijk gebracht en  in de molenkolk gestort. Zolang in de stad nog niet alle huizen waren aangesloten op het riool gewelf, zullen de beerschuiten het vuil gestort hebben in de molenkolk.

De spoeling van de grachten en riolen met zeewater.

Het toelaten van het zoute water in de grachten en riolen zal mede door het hogere niveau van het zeewater, een grote verbetering zijn geweest voor de hygiëne en het verdrijven van de stank in de stad en de beschikbaarheid van goed bluswater in de riolen.

Het riool tussen de Grote Kerk en het einde van de Gouw aan de Turfhaven was in het tijdsbestek van 1584 t/m 1616 een dode tak die niet of nauwelijks gespoeld werd.

 De enige toegangen tot het riool lagen bij het Gerritsland en aan het west einde van de Turfhaven bij het Nieuwe Noord.

De spoeling van de grachten en riolen was het meest effectief als dit werd uitgevoerd tijdens het springtij waarbij het verval het grootst is. Hierbij kon gebruik worden gemaakt van de keersluizen bij de Oosterpoort. Deze stonden bij normale toestanden open. Het stadswater was op de volgende manieren te verversen.

Door dagelijks gebruikmaken van de getijdenstroom. 

In dit geval worden bij eb (vallend water) de sluisdeuren bij de Kuil open gezet. De ebstroom liep dan van de Kuil door de stadsgrachten via de Oosterpoortsluizen naar de zee. Bij vloed (opkomend water) liep de vloedstroom van de Oosterpoortsluizen door de grachten via de sluizen bij de Kuil naar de zee. Door de schuiven in het rioolsysteem te openen kon het zeewater door de riolen worden geleid.  Bij de volgende cyclus van het getij wordt dit herhaald. De sluizen staan in dit geval dagelijks continue open. De Molenkolk bij de Vest werd waarschijnlijk vanwege de stank in dit geval niet geleegd. Door het geringe verval van het getij zal de waterstroom door de havens en riolen gering zijn geweest.

Een beter methode was om gebruik te maken van de keersluizen bij de Oosterpoort. De sluis aan de Kuil werd gesloten. Bij hoog water de werd de binnensluis bij de Oosterpoort gesloten. Bij laag water werd deze geopend waarna het stadwater, dat nog op het hoogwaterpeil lag, met groter kracht door de riolen en havens naar buiten kon stromen. Het legen van de Molenkolk zal bij deze methoden vanwege de stank niet zijn uitgevoerd.

Periodiek door middel van de Molenkolk en de getijden

In dit geval wordt gebruik gemaakt van het springtij en opvoersysteem van de watermolen en de Molenkolk. De buiten- en binnen keersluizen bij de Oosterpoort en de schutsluizen bij de Kuil werden bij de laagwaterstand gesloten. De molen op de Vest voerde het niveau van het water in de Molenkolk en eventueel het gehele grachtenstelsel op tot een hoger niveau. Uit dat bij hoog springtij een maximale verval tussen binnenwater en buitenwater van ruim 188 cm kan worden bereikt. Voor een laag springtij was dit 63 cm en voor een gemiddelde tij 32 cm. Bij de volgende laagwaterstand werden de sluizen bij de Oosterpoort met behulp van de rinketten geopend om het vuile stadswater te spuien in de zee. Als de stand van het water in de grachten de hoogte had bereikt van het niveau in de riolen, werden de schuiven in het rioolgewelf bij het Gerritsland en het Nieuwe Noord geopend waardoor de riool inhoud kon worden gespuid. Bij het kenteren van het tij en met openstaande sluizen konden de grachten en riolen met vers zeewater worden gevuld.  

Afd. 2.  Het getijdenverschil van de Zuiderzee bij springtij kan variëren van 1,5 á 2 voet tot 6 voet. Als we aannemen dat dit Rijnlandse voeten zijn dan is dit gelijk aan 62,8 tot 188,4 cm. Dit komt overeen met een verhoging en verlaging van ca 31.4 cm. bij een laag springtij en een verhoging en verlaging van 94,2 cm bij een hoog springtij. Deze gegevens zijn verwerkt in afbeelding 'Geïdealiseerde normale getijdenbeweging van de Zuiderzee'. De getijdenbeweging is hier gegeven als zuivere sinusidale bewegingen. In werkelijkheid kunnen deze enigszins af kunnen wijken.

Ziet : De ontwikkeling getijden van de Zuiderzeestanden

Het zal duidelijk zijn dat dit ingewikkelde spoelsysteem alleen goed kon werken bij een juiste bediening en het juiste moment van de spoeling. Dit vereiste kennis en controle op de gang van zaken.Tijdens deze periodieke spoeling waarbij de sluizen voor lange tijd waren gesloten om het water in de stad te kunnen opvoeren konden de schepen niet worden geschut. Dat het een en ander  klachten  met zich meebracht wordt door Velius in 1601als volgt beschreven.

"Werd ook binnen ordre gestelt op het schutten van de Sluysen/ om die daeglijks naer de getijden bequaemelijk of en toe te doen/ en soo een schuyring van 't water deur de Stad te maken: Zijnde 't selve een seer goed werk/ waer deur de Vullers-wael/ de Turf-haven/ de Wortelvesten/ en 't Achterom/ die anders tot schande vaan de Stad by faute van roeringe seer wilden stinken/ nu altoos klaer en sonder veranderinge gehouden werden. Dit duyrde een wijltijds/ maer de sluys-wachters begonnen achter na te sloffen/ en werd het water nu stinkende tot meermalen naer de havens toegesonden/ waer deur eyndlijk oppositie viel/ en werd by eenigen voort oorsaek  genomen/ om dese schutting als de pricipale havens schadelijk/ te doen ophouden en nalaten. 't Is waer dat zy een merkelijk ongerijf mede bragt/ te weten dat de sluyse by d'Ooster-poort dikwils op 't beste van den dag toe sijnde/ de duervaert van Schuyten en Schepen daer deur niet weynig beletsels hadde. Terselfder tijd werden in de Welfen op drie plaetsen nieuwe Schot-dueren gemaekt/ om ook de selve by hoog-water eenigsins te mogen deurspoelen".

Velius[vi]:

"....en aangebracht om ook die overwelvingen bij hoogwater enigszins door te kunnen spoelen. Ook werd in de stad een maatregel genomen inzake het schut­ten van de sluizen, om die dagelijks volgens de getijden op adequate wijze open en dicht te doen, om zo met het instro­mende water de stad schoon te spoelen. Dit was zeer goedwerk, waardoor de Vollerswaal, de Turfhaven, de Wortelvest en het Achterom, die tot dan door gebrek aan doorstroming, tot schande van de stad, geweldig konden stinken, nu altijd hel­der gehouden werden. Dit ging een tijdlang goed, tot de sluiswachters de boel lieten versloffen. Het water kwam nu meermalen stinkend in de havens terecht, waartegen men ten slotte in verzet kwam. Sommigen grepen dit mede aan om het schutten, dat schade­lijk was voor de op de eerste plaats komende havens, te doen ophouden en verder achterwege te laten. Het is waar dat het een aanzienlijk ongemak meebracht, te weten dat de sluis bij de Oosterpoort (Oude Oosterpoort) dikwijls op het drukste deel van de dag dicht was, waardoor de doorvaart van schuiten en schepen ern­stig belemmerd werd. In dezelfde tijd werden onder de over­welvingen op drie plaatsen nieuwe schotdeur.

Kaart 3.Kaart van Utenwael van 1596. De rode onderbroken lijn geeft het hoofdrioolstelsel aan op het einde van de 16e eeuw. De ebstroom wordt aangegeven met zwarte en de vloedstroom met blauwe pijlen. De Gouw is gedempt en de Ramen ligt nog open.

Het spoelen met het zoute zeewater had naast het schoonspoelen een ontsmettende werking op de inhoud van de grachten en riolen. Het zware rioolslib verzamelde zich in de bakken, in de vorm van verdiepingen van de bodem van het riool. Deze bakken waren onder de toegangen aangebracht en werden op bepaalde tijden leeggeschept. De toegangen lagen in de straat en waren afgedicht met zware houten luiken. 

Een andere mogelijkheid voor het verversen van de open grachten was het permanent toelaten van de zee. Met het geringe verschil tussen hoog- en laagwater was het mogelijk de sluizen permanent open te zetten. Alleen bij een extra verhoging was het nodig de sluizen te sluiten. De rioolschuiven bleven dan dicht vanwege het gevaar van overstroming vanuit het riool in het lage deel van de stad aan de zuidkade van de Turfhaven.

Door het geringe gemiddelde getijdenverschil van 32 cm zal de zeewaterstroom door de grachten te gering zijn geweest om deze goed door te kunnen spoelen. In de havens en grachten zullen een grote afzetting van het zware rioolvuil hebben plaatsgevonden, waardoor er weer kostbare baggerwerkzaamheden nodig waren. De gewelven bevatten overigens voldoende (zout)water voor het blussen van branden.

Afb. 2. De overtoom het Bangerterrad ca 1900. De overtoom stond in Blokker bij kruising van Noorderdracht – Wijzerdijkje/Bangert. 

De schuiten met hun landbouwproducten komende vanuit het oosten en op weg naar de markt van Hoorn moesten dit obstakel passeren. Het touw dat aan de windas was bevestigd, werd vast gemaakt aan de achterzijde van de schuit. Afhankelijk van de lading konden één of twee mannen lopend op het rad de schuit over de overtoom trekken. Als de schuit halverwege was kiepte deze naar voren en kon met handkracht vanaf de helling in het water worden geduwd. Het plankier werd om het glijden te bevorderen met klei ingesmeerd.

Het belang van de binnenscheepvaart

De lokale scheepvaart was zeer belangrijk voor de stad. Het grootste deel van de handelswaar werd via de kleine binnenscheepjes naar de marktplaats gevoerd. Het stadsbestuur spaarde kosten nog moeite om toch maar zoveel mogelijk handel naar de stad te trekken. De stad probeerde het gebied, vanwaar de schuiten kwamen, zo groot mogelijk uit te breiden door de vaarwegen te verbeteren en overtomen en verlaten aan te leggen. De stad Alkmaar was hierin een grote concurrent.

De scheepjes komende vanuit de dorpen ten noorden van Alkmaar zoals uit Schagen en Langedijk en hun omgeving, op weg naar de marktplaats van Hoorn, vonden in de overtoom bij Rustenburg een lastige hindernis met lange wachttijden op hun weg. Al in 1571 had de stad tevergeefs een poging gedaan om een verlaat hier aan te leggen.

Alkmaar en Hoorn vechten om een sluis bij Rustenburg

De onderhandelingen met Alkmaar hierover liepen op niets uit. Ondanks deze tegenslag nam de stad in 1577 toch het initiatief om in alle stilte een verlaat aan te leggen. Dit moest, voordat Alkmaar er lucht van kreeg, snel worden uitgevoerd. Kennelijk werd Alkmaar van de plannen van Hoorn op de hoogte gesteld want er werd onmiddellijk actie genomen om de zaak te dwarsbomen. Dit gebeurde door al het materiaal benodigd voor de sluis in de brand te steken. Velius schrijft hier het volgende over.[vii]:

“Rond deze tijd wilde onze stad graag bij Rustenburg een `ver­laat,' een sluis bouwen, zodat de dorpen ten noorden van Alkmaar, zoals Schagen, Langedijk en andere, daardoor via het water makkelijker in Hoorn konden komen. Maar nadat Hoorn de daarvoor benodigde materialen gereedgemaakt en daar­heen gebracht had, om na de dijk doorgestoken te hebben, in allerijl het verlaat te bouwen, trok Alkmaar (in de mening dat het daar groot belang bij had) op 14 september met vliegend vaandel daarheen en stak al het timmerhout, dat voor de bouw van dit verlaat door de onzen daar gebracht was, in brand. Daarover ontstond tussen onze stad en Alkmaar grote onenig­heid; ze raakten vervolgens in een proces verwikkeld en de uit­voering van het werk bleef verder achterwege”.

Hoorn verliest het proces en moest andere wegen naar zijn markt  

Het liep dus uit op een proces en het plaatsen van het verlaat ging niet door. Aan het einde van de 16e eeuw waren de toegangswaterwegen tot het centrum van de stad als volgt:

  • Vanuit de Westerpolder konden de schepen tot de dam in het Smerighorn varen. Ze waren genoodzaakt hun handelswaren over te laden naar een ander schip, dat aan de andere zijde van de dam lag. Vervoer vanaf de haven van het water van de Vale Hen of het Smerighorn met paard en wagen was één van de mogelijkheden. Ook was het mogelijk de schepen met vracht en al over de dam te trekken.
  • Vanuit Wognum en ten noorden van de Zwaagdijk was er een vaarweg via Medemblikkervaart via de overtoom over de Zwaagdijk via vestinggracht en door de Waterpoort via de overtoom naast het St. Pietershof naar de Turfhaven.
  • Vanuit het oosten via de overtoom het Bangerterrad naar de Gouw en via de doorgang in de stadswal even noordwest van de Oosterpoort in het Watertje over de overtoom van het Watertje door de Vollerswaal naar de Turfhaven.

Vanaf de Turfhaven naar de buitenhavens ging via de Vollerswaal en de sluis bij de Oosterpoort naar de Karperkuil. Na de werkzaamheden aan het Achterom in 1580-1581, toen het spui werd vervangen door een schotdeur, was het mogelijk voor de schepen vanuit de Turfhaven te worden geschut naar het Hoornse Hop.


[i] Akerlaken zegt bij 10e:  “Na het brengen van het zeewater in de Turfhaven in den jaren 1579 was het gouwater van het oosterpolderwater afgesloten”.

[ii] Velius bij 1579: De raamsloot werd in 1579 verdiept en verwijd, in 1596 gedempt. Velius: 't Jaer 1598 werd het water van de Ramen gedempt / en de selve plaets tot een heerlijke fraye straet gebragt.

[iii] Met de Wortelvesten wordt de huidige Gedempte Turfhaven en het Smerighorn bedoeld.

[iv] Vertaalde kroniek van: Th.Velius Kroniek van Hoorn. Bronnenreeks Hoorn deel 1 Band 2, p596.

[v] Akerlaken, punt 17e.

[vi] Vertaalde kroniek van:Th.Velius Kroniek van Hoorn.Bronnenreeks Hoorn deel 1 Band 2, p647-8

[vii] Vertaalde kroniek van: Th.Velius Kroniek van Hoorn. Bronnenreeks Hoorn deel 1 Band 2, p586.


Drama op de Waddenzee

17e eeuw I


28 maart 2023

Blog

Westfries Museum nieuwe aanwinsten

Meer

Onthulling naam schip Willem Barentsz

Meer

De replica VOC-schip Duyfken is weer in de vaart

Meer

Scheepstypen in de 19de eeuw II

Meer

Scheepstypen in de 16de eeuw III

Meer

Meer nieuws

Contactgegevens

ZuiderZeeHoorn.nl - Henk van Woesik
Tel.

Deel deze pagina

Contact


  • ZuiderZeeHoorn.nl - Henk van Woesik
  • woesvanh@gmail.com

Zoeken


Copyright 2023 - ZuiderZeeHoorn.nl - Henk van Woesik
Inloggen | Sitehand - Professionele vormgeving | Ziber - Responsive of Adaptive?