In 1702 was het dikwijls zeer hoog water. Het zeewater stond toen ook hoog in het zoutwaterbekken. In het vervolg op Velius staat het volgende:
Afd. 1. “Dit jaar was het dikwils zeer hoog water ook tegens de muur van de Nooderpoort tot aan de steene beer oostwaards aan, welke van onderen in het verval kwam en aan sware stukken en brokken uytviel. De zelve wierd in deese somer geheel vernieuwd.”
Zware stormen teisteren het land
Verder zegt de kroniek [i] het volgende:
….In dit jaar was door gedurige stormen het water zoo binnen als buyten zeer hoog, zodanig dat veele meeren en polders gestadig overstroomde, door dien men geen ontlasting kon doen door de zeesluisen vermits het buyten zeewater altoos hoog was. Hier door geschiede veel schaden en wierden onse zeedijken ook in groot gevaar daar door gestelt….
Afd. 2.Op 1 december van het jaar 1717 woedde een zware storm over het land. De schade overal was aanzienlijk. Onder vele schepen die op de rede van Texel vergingen, waren er vijf bij uit Hoorn.
Hier wordt bedoeld dat het zeewater zo hoog stond dat het binnenwater niet door de zeesluizen kon worden geloosd en de molens niet konden uitmalen. Hierdoor kwam het binnenland onderwater te staan waardoor er veel schade werd aangericht en de dijken gevaar liepen. Dit laatste betekende dat de dijken, die aan de landzijde veel minder beschermd waren dan de zeezijde, deze aan de landzijde door het binnenwater werden aangetast waardoor het gevaar van een dijkbreuk van binnenuit dreigend aanwezig was.
De kroniek gaat verder:
…Op den 25st December ontstond een swaare storm en hooge zeevloed waar door veele dijken besweken. De Assendelver dijk brak op 6 plaatsen door, waar door het Noorderkwartier van Zaandam tot Avenhorn onder water geset werd. In deese stad stroomde het water over het West. De Zeedijk bij de Kuyl door Havesteeg op het Noord, over het Oost, zoo dat men met een schuyt heeft overgevaren. Bij occasie van die sware storm en hooge vloede hebben verscheyde burgers in den jaare 1718 bij requeste versogt een sluys bij of aan het Hoofd, met verhoging van de wallen aan de zeekant langs de stad. De verhoging van het West en de Zeedijk tussen het West en de Westerpoort en het Kleyn Oost is goedgevonden, maar het maaken van een nieuwe sluys, als te veel sullende kosten en waartoe geen fonds voor handen was in deliberatie (beraad) gehouden.
Het water stroomde vanaf de Westerpoort tot aan de Oosterpoorten over de zeeweringen. Deze hadden toen ter tijd ongeveer een hoogte van 2,5 meter. We maken hieruit op dat de gele binnenstad meer dan 2,5 meter onder water heeft gestaan. Er wordt niets geschreven over de sluis bij het Kleine Noord. Hier stond de zee ook tot aan de sluis en liep over Kleine Oost. Kennelijk is deze sluis hier heel gebleven. Dit zou anders worden bij de zware storm in 1775.
De burgers verzochten het stadsbestuur om de dijken in de stad te verhogen en een keersluis aan te leggen bij het Hoofd. De financiële toestand was niet toereikend genoeg om naast het ophogen van de dijken ook nog een grote sluis bij het Hoofd aan te leggen. De zeewering van het West en tussen de Oostepoorten werd in 1718 met 8 duim [ii] is 20,8 cm opgehoogd. Het Grote Oost werd niet opgehoogd vanwege het feit “dat sulks aan eenige huysen mistand zouden geven”. Dit zullen de huizen van de regenten zijn, deze woonden dicht bij de Rode Steen aan de westzijde van het Grote Oost. De grote stormvloedkering of keersluis bij het Hoofd werd pas na de zware storm van 1775 aangelegd en was in 1779 gereed.
Het insect, zo noemde men de teredo navalis of de paalworm, die een ware ramp teweeg bracht en aan alles wat van hout is en zich in het water bevond heeft opgevreten. Het was geen insect ook geen worm maar een weekdier van het soort boormossel. De paalworm werd hoogstwaarschijnlijk meegebracht door de schepen die op Oost-indiё voeren. In het tropisch Australiё leeft de worm in de zoutwatermoerassen waar het dier zich heeft genesteld in de wortels van de mangroven. Hier heeft de worm een grote vijand, de aboriginals, deze peuteren de wormen uit de boomwortels om deze als een delicatesse te consumeren.
Afd. 3. Schokland. Schilderij van Hermannus Koekoek jr (1836-1909) uit ca 1860. Zuiderzeemuseum Enkhuizen.
Enkele gevolgen van de paalworm-activiteiten. Diverse overstromingen, zoals in 1825 op Schokland, werden veroorzaakt door paalwormaanvraat.
Diverse overstromingen, zoals in 1825 op Schokland, werden veroorzaakt door paalwormaanvraat. In 1859 moesten de bewoners van het eiland Schokland, de Schokkers, hun eiland verlaten vanwege telkens terugkomende overstromingen die voor een deel het gevolg waren van de vraatzucht van de paalworm.Door zich in te vreten in het kostbare eikenhout van de rompen van de schepen reisde de paalworm mee naar onze zoute wateren. Ze hebben zich hier na verloop van tijd uitstekend weten aan te passen en te vermenigvuldigen. Miljoenen paalwormen deden een aanval op het natte hout van onze zeeweringen en sluisdeuren. In 1731-1732 was het zo ver. Bij een storm die de Westfriesche kust teisterde viel de zeewering in de zee. De afgebroken palen dreven weg en het zeewier was het houvast kwijt en werd losgeslagen. Het bleek dat de houten palen en balken, die de achterliggende wierdijk steun moesten geven, onder water waren opgevreten door de paalworm.
Met man en macht moest er een stenen bescherming tegen de dijken worden aangelegd. In Noord-Holland waren geen keien dus moesten ze worden gehaald. Duizenden tonnen steen moesten worden aangevoerd. Eerst uit Drente en daarna uit Noorwegen. Deze grootschalige operatie heeft Holland op de rand van een faillissement gebracht.
Afd. 4. Paalwormen die de dijkbeschoeiïngen aantasten, 1731. Abraham Zeeman, 1731 – 1733.Rijksmuseum.
In de periode 1732 – 1802 zijn er alleen aan de zeedijk van de Vier Noorder Koggen en de Drechterlandse zeedijk zo'n 1,3 miljoen ton stenen verwerkt. Met een gemiddeld bedrag van fl.4,5 per ton komt dit neer op het kolossale bedrag van een kleine 6 miljoen gulden. Met een kengetal van ca. 100 komt dit neer op een huidig bedrag van 600 miljoen euro. De kosten voor het repareren van de zeewerende dijk van de Westfriese Omringdijk kwam voor bijna de helft voor rekening van Drechterland.[i]
[i] J.J. Schilstra, 1982, In de ban van de dijk.
De Gouden Jaren zijn voorbij
Halverwege de 17e eeuw begon de welvaart al sterk te dalen. De Gouden Eeuw die in de jaren tachtig van de 16e eeuw was ingezet was voorbij. Engeland dat jaloers was op het succes van de Hollandse Zeehandel had in 1651 de “Akte van Navigatie,[i] ingevoerd. Dit was niets anders dan een economische oorlogsverklaring tegen de Republiek. De invoering hiervan was rampzalig voor de Nederlandse economie. De belastingdruk nam toe door de vele Oorlogen die de machtige Republiek had te voeren. Ook ging slecht met de landbouwproducten. En niet te vergeten de vele zware stormen waar deze streek mee te kampen had en de daarmee gepaard gaande enorme schade die hierdoor werd aangericht. De neergaande tendens zette zich in de 18e eeuw voort met het uitbreken van de veepest epidemie die in 1713 een ware slachting onder het vee te weeg bracht. Achtien jaar later veroorzaakte de paalworm een miljoenenschade door de zeeweringen op te vreten.
In deze tijd verdween een groot aantal van de bevolking uit Westfriesland. Vele grondeigenaren en onderhoudsplichtigen waren genoodzaakt de “spade te steken”[ii] en raakten zo hun eigendommen kwijt aan gefortuneerde mensen of de Overheid. De geweldige terugval van de welvaart had tot gevolg dat door gebrek aan financiën het onderhoud van bestaande en het aanleggen van nieuwe waterwerken werd uitgesteld of werden in het geheel niet uitgevoerd. Als we deze factoren in acht nemen dan werpt dit een geheel ander licht op de zaken met betrekking tot overige noodzakelijke waterstaatkundige werken die de stad niet kon uitvoeren. Het repareren van de zeedijken had de allerhoogste prioriteit.
[i]De Akte van Navigatie hield in dat vreemde goederen in Engeland en in de koloniën uitsluitend nog mochten worden ingevoerd met Engelse schepen of met schepen uit het land waar de lading vandaan kwam. De Britse reders en schippers kregen het alleenrecht op de kustvaart van Engeland. Het in- en uitvoeren van vis en visproducten mocht alleen worden verricht door Engelse schippers.
[ii]Het “steken van de spade” wordt beschreven in Groei en Bloei van de geschiedenis van Andijk door Piet Kistemaker Sr. Internet http://www.kistemaker.nl/gb/gb_frame.html?gb03
Twee molens verbrand aan Holenweg
In 1736 zijn van de drie watermolens de twee meest zuidelijke verbrand. De molens stonden bij de uitwatering aan het einde van de Holenweg. Dit had tot gevolg dat de overgebleven molen van de Oosterpolder niet in staat was om het water op peil te houden. Met de Westerpolder werd overeengekomen om enkele duimen water (twee duimen = ca. 5 cm) over te nemen en in de zee te lozen. Hiervoor werd er op 1 à 1½ roede ( ca. 4 tot 6 m) ten oosten van de overtoom van de Wester-Zwaagdijk een koker aangelegd. Eén molen werd direct na de brand weer opnieuw opgebouwd. In het jaar daarop werd ten noorden van de standaardmolen een nieuwe molen gebouwd.
Eerste vijzelwatermolen in Westerpolder
In de nabijheid van Amsterdam werd bij het droogmalen van het Stommeer bij Aalsmeer in 1650 de eerste watermolen met een vijzel toegepast. De vijzel was een variant op de schroef van Archimedes en werd voor het eerst toegepast, waarschijnlijk al in 1630, door Symon Hulsebosch.
Afb.5. Schroef (vijzel ) van Archimedes.
Al sinds 1674 kampte de Westerkogge met een overschot aan water, er was behoefte aan een betere afvoer. In 1725 werd een molen Obdam Berkmeer met bovenmolen, wipmolen en scheprad, (ca1608 - en 1802) van een vijzel. Het molenbestuur had zijn twijfels hierover.
Men had van de molenaars vernomen dat een vijzelmolen een even grote capaciteit had als een molengang met twee molens. Het vertrouwen in de werking van de vijzel was bij het bestuur nog steeds niet groot.
Afd. 6. De plaats werd de ca. 1608 tot dat de Bermeer, bovermolen en wipmolen tot de in 1802 omgewaaid. Nu de foto's staat werd de Bermeer, molen grondzeilen met vijlze, deze plaats staat.
Nog in 1741 viel het besluit de schepradmolens te handhaven. Door de grote wateroverlast werd in 1743 toch besloten dat er eerst meer een proef moest worden genomen om de capaciteit van de vijzelmolen te bewijzen. Beide vijzelmolens konden hun veel grotere capaciteit bewijzen. Na dit grote succes werden uiteindelijk alle schepradmolens in de Westerkogge vervangen door vijzelmolens.[i]
Het is merkwaardig dat pas na een kleine honderd jaar tot in de Westerkogge was doorgedrongen dat het toepassen van vijzelmolens zo’n grote verbetering gaf bij het uitmalen van het polderwater. Avenhorn lag toch niet zo ver van de Westerkogge. Tevens lijkt het erop dat de molenaars, die toch de meeste ervaring hadden, niet als geloofwaardig werden beschouwd. Of zou het zo zijn dat dit idee niet van het molenbestuur was gekomen en dus nooit goed kon zijn? Dit is ook zo gelopen bij Leegwater, die de uitvinder van de houtzaagmolen, Cornelis Corneliszoon, heeft geboycot vanwege zijn lage afkomst. Hij was maar een molenaar!
[i]Borger,1975,p55
Smerighorn gedempt
In 1741 stortte bij het uitdiepen van de gracht de walkanten van het Smerighorn in. Het uitdiepen ging volgens een bestek, waarop kennelijk de diepte tot waarop de gracht uitgegraven diende te worden, verkeerd was aangeven. Toen deze diepte werd bereikt stortte aan beide zijden van de gracht de muren in.[i]
Een jaar later heeft men, door gebrek aan financiën, besloten het Smerighorn te dempen. Hiermee was het Smerighorn niet meer toegankelijk voor de scheepvaart vanuit de Westerpolder. Na de demping werd het Smerighorn vanaf de Westerpoort tot aan de Haentjes “Het Breed” genoemd. Was het stuk Smerighorn vanaf ’t Noord tot het Achterom nu overwelfd of alleen maar gedempt? In het Vervolg op de kroniek van Velius vinden we op blz. 4 de volgende tekst:
“ De bewoonders der huizen aan de zuyd en noord zijde van de burgwal[ii]van de Haanties Sluys tot aan het Smerighorn of Agterom, wierden gesegt te woonen aan de Steenen Brugge. Deese burgwal naderhand verwulfd toegedempt en bestraat zijnde, werd den Dam genaamt, dog thans het Breed”. [iii]
Hieruit blijkt dat dit deel overwelfd was.
[i]Vervolg op Velius,p79.
[ii]De burgwal slaat op de oude middeleeuwse vestingwal met de houten poort en hamei die aan het latere Smerighorn stond (zie Deel II, kaart 9).
[iii]Vervolg op Velius,p4.
Vaarwegen naar de Hoornse markt verbeterd
Om de vaarweg van Hensbroek, Obdam, Spierdijk en de Wogmeer naar de markt van de stad te verbeteren werden vanaf de St. Janssluis, de St. Jansvaart tot aan de Dampterweg achter het Keern en de Risdam tot aan de Bobeldijkerweg uitgediept en werd er over een lengte van 460 roede (=1732,36 m) een sloot aangelegd.
Havens slabbed
Een algemeen verschijnsel in de Zuiderzeehavens was de verontdieping. Met het geringe getijdenverloop was de stroomsterkte in de havens te gering om deze met de schurende werking van de getijdenstroom de havens op diepte te houden. Het waterpeil van het binnenwater in West-Friesland was onder de gemiddelde zeestand gedaald dat er vanuit het achterland geen natuurlijke stroming naar de zee door de havens kon plaatsvinden. De vaste deeltjes in het water kregen de kans zich af te zetten op de bodem.
Het op diepte houden met de moddermolens was een kostbare aangelegenheid. Ondanks dat dit werk toch nog redelijk veel werd uitgevoerd werden in de loop der jaren de havens steeds ondieper. Dit had tot gevolg dat na verloop van tijd de grote koopvaarders, die een diepgang hadden van ca 5 meter, niet meer de Hoornse havens konden aanlopen. Ongeveer halverwege de 18e eeuw kreeg Hoorn hiermee te kampen. Hierdoor en mede door de achteruit lopende economie zien we dan ook de havens steeds meer gevuld raken met kleinere schepen. Toch zag Hoorn nog de kans, al was het maar van korte duur, elders een diepe en goed toegankelijke haven voor de grote zeegaande schepen te exploiteren.
Afd. 7. Hoorn, Buitenhaven, ca. 1750. Prent en tekeningen, Kopergravure. Hoofdcollectie, Westfries Museum.
In de winter van 1754-1755 overwinterde in de baai een dertigtal schepen, in 1756-1757 ruim 70 en in 1758-1758 meer dan honderd. In werd in de diepe en gunstig gelegen baai van De Hors op Texel in gebruik genomen. Schepen schuilen overwinteren in de baai. Ten westen van Den Hoorn op Texel ligt een grote baai de Mokbaai, ten westen beschermd door De Hors, een zuidelijk hoge zandplaat van Texel. De c.a. 4 à 5 meter diepe baai biedt ligplaats aan c.a. honderd schepen. In de Westerhaven gebruikte men kamelen om de schepen te verplaatsen. Schepen overwinteren in de baai De Hors.
Verlaat aan De Kuyl gedicht; stadsriolen in slechte staat
In 1752 werd het verlaat aan de Kuyl in de Westerdijk verwijderd en het sluisgat gedicht. De sluis verkeerde in zeer slechte staat. De kroniekschrijver zegt hierover het volgende:
“Het spuy in de Westerdijk aan de Kuyl eerst verwaarloost, is daar na geheel gedempt en gedemolieert (gesloopt), waar door belet (verhinderd) is geworden het doorspoelen en schoonhouden der gewelfselen of zogenaamde stads riolen. In dat jaar was een plan en begrooting van kosten gemaakt van de reparatie van dit spui, hetwelk sou bedragen hebben 2100 guldens, dog dit werk is mogelijk om de kosten agtergebleeven en men heeft beeter geoordeelt dat spuy te demolieeren (af te breken), daar wel eens daarna de nakomelingen berouw van konden hebben...
...Deese stads rioolen waaren door den tijd zoo vervuylt en verdroogd, dat er dikwils geen water te vinden was en vermids bij ongeluk van brand het water allernodigst is werd het schoonmaken van alle stads rioolen door burgemeesteren besteed aan de minst aanneemende ter somma van 925 guldens”.[i]
Over het algemeen verkeerde halverwege de 18e eeuw de riolen in zeer slechte staat. Het is duidelijk dat de stad op zwart zaad zat. Hoewel beiden werkzaamheden eigenlijk noodzakelijk waren, moest er gekozen worden, of de sluis repareren of de riolen te reinigen. Het gevaar van het ontbreken van het bluswater in de riolen werd als een hogere prioriteit gezien. Na het instorten van het gewelf van De Kuyl 1772 werd het spui verwijderd en De Kuyl in zijn geheel gedempt. Het spui werd geplaatst bij de ingang van het riool aan het Gerritsland.
Schepradmolens Hulk van vijzels voorzien
In 1755 stonden in de Westerkogge bij De Hulk drie schepradmolens, Twee van de drie molens werden voorzien van vijzels. Daar een vijzelmolens het water veel hoger kon opmalen kon de derde molen vervallen. Met deze verbetering kon de Westerkogge voorlopig vooruit [ii].
In 1756 wordt het volgende gemeld:
“Door dien het den 6 en 7 October swaar stormde uyt den z.w. was het zeewater soo laag gevallen als ooyt bij menschen van deese tijd geheugden. Men zag de overblijfsels van de 2 pakhuysen zeer duydelijk en klaar van het bolwerk agter de werf van de O.I.Compagnie circa 15 roeden o. ten z. in zee. Ook vertoonden zig de gronden van de voormaals zoo vrugtbaare stads uyterdijk, thans in zee verdronken. Men kost hier ter deeser tijd nog klaer zien hoe de slooten, ja!, de bovengenoemde uyterdijk zig had uytgestrekt als o. ten n. en w. ten z. Die zelven avond en daar aanvolgende nagt kreegen wij alhier een ongemeene hooge vloed."
[i]Vervolg op de kroniek van Velius.113,114.
[ii]Vervolg op de kroniek van Velius.
In 1760 jaar Oude Landsdijkie bij de Beets breekt door [i]
Door de menigvuldige reegen, die dit jaar gevallen was, lagen de landerijen in dit quartier veel al blank. Hierbij hadden wij dagelijks een volle zee, zoodat de watermolens geen dienst konden doen, waar door de binnendijkies veel te leyden hadden. Op den 20 December brak door het aanpersende water het oude landsdijkie tussen de Beets en Oosthuysen door, zijnde het gat 7 roeden lang en 12 roeden diep[ii].Door deese inbraak stroomde het water eerlang tot voor de poorten van Edam en Purmer End en wierden dus veele landerijen daaromstreeks onder water geset. Hierdoor leeden de rijsende personen welke met de gewone trekschuyten van Hoorn na Buyksloot moesten, groot ongemak, door die (omdat) direct na dat de doorbraak was geschiet, in de trekvaart twee dammen gelegt werden om de aanvoer van het water te stuyten, als een onder de zuydelijke brug na Oosthuysen en een onder de brug aan het eynde van de Beets, bij ieder van welke de paarden voor de schuyten moesten afgespannen worden en de passagiers in andere schuyten over lopen, zo dat reisende doorgaans meer dan een half uur langer werk hadden dan op de ordinaire manier.[iii]
[i]Vervolg op de Chronyk de Staed Hoorn van de heer Dr.T.Velius. Bz.130.Annotaties Drs. H.W.Saaltink.
[ii]Nederlandse Rijnlandse roede is 3,757 meter. Een roede is een oppervlaktemaat. Het gat was een 7 roeden lang en 12 roeden diep (breed). Het gat had een grootte van 26,4 - 45,2 meter. (HvW)
[iii] Dit waren de beide trekschuitverbindingen met Amsterdam. De eerste liep door de trekvaart naar Oosthuizen, vandaar via de ringvaart van de Beemster naar Purmerend en vervolgens via Ilpendam naar Buiksloot, waar men het veer kon nemen naar Amsterdam. De andere leidde via Edam en Monnickendam naar Buiksloot. De vertraging van een half uur gold voor een reis die normaal vijf duurde, tenminste als via Edam reisde.
Het rioolgewelf bij het spui bij de Kuyl ingestort en gedempt.
In 1772 stortte bij het spui aan de Kuyl, ten westen van de Proostensteeg, het rioolgewelf in. Het spui werd gedemonteerd en het gewelf met puin gevuld, gedempt en bestraat. Het spui werd gedemonteerd en geplaatst aan het einde van het Gerritsland.
Akerlaken noemt bij punt 27e de reden van de verplaatsing van het spui naar het Gerritsland.
“De verplaatsing van het spui aan het einde van het Achterom naar het einde van het Gerritsland geschiedde:
1e. omdat het gedeelte van het riool vermeld sub no.2 zich in slegten toestand bevond en waardoor te veel water in de stad kwam bij hoogen vloed, want de sassluis [i]bestond toen niet, en daarom toen wierd of vroeger reeds was gedempt.
2e. Omdat van het spui op het achterom geen gebruik kon worden gemaakt na het dempen van de sluis aan de kuil. Bij het digten der beide hierbovenvermeldde openingen moest men wel eene nieuwe opening aan het Gerritsland maken om water in de riolen te kunnen brengen, bij het malen der molens buiten de Noorderpoort”.
[i] De sassluis wordt bedoeld de in 1775-1776 aangelegde sluis tussen het Hoofd en het Baadland.
Akerlaken verwijst bij punt 1, naar spui dat in de middeleeuwen in de Westerdijk lag en in zijn tijd al lang was afgedicht. De eerdere inlaat van het rioolstelsel lag in 1581, toen de Trommelstraat-Warmoesstraat nog niet waren overwelfd, aan de kruising Warmoesstraat-Kerklplein. Na de overwelving van de Warmoesstraat-Trommelstraat in 1592, is de ingang verplaats naar de westzijde van het Gerritsland. Na de overwelving van het Gerritsland werd de ingang verplaatst naar de Vollerswaal, aan de oostzijde van het Gerritsland. Een meer waarschijnlijke reden is geweest dat het spui aan het Gerritsland in een slechte staat verkeerde waardoor het zoute water met hoogwater vanuit de Vollerswaal in de ingang van het riool van het Gerritsland stroomde, waardoor een deel van de stad kon overstromen. Dit komt goed overeen met de afb.7.gegeven waterstanden
Afb. 8.De waterstanden in het jaar 1772. De hoogte van het maaivveld in de stad is de hoogte van de straten aan de zijde van de Turfhaven zoals de Gouw en het Dal. De maaivelden zijn de hoogten van de Ooster en Westerpolder. De waterpeilen, (Oppeil) (Oosterpolderpeil) en Wppeil (Westerpolderpeil) zijn de waterpeilen aan de vesting.
Uit de gemiddelde zeestanden blijkt dat bij geopende sluis en hoog water de zeestand in het zoutwaterbekken in de stad uitstijgt boven het maximale hoogte van het rioolgewelf.
Sleeperspaard zakt door gewelf
In 1772 werd het rioolgewelf in de Trommelstraat voor een groot deel vernieuwd. De kroniekschrijver van het vervolg op de kroniek van Velius schrijft hierover het volgende.
“Door ouderdom en verval gebeurde het dat een sleepers paard door het verwulfd van het riool, het welk onder evengenoemde straat doorloop na de Gerritsland, door het zelve treede de. Vervolgens wierd het selve gevisiteerd en geheel afgebrooken en een nieuw verwulfd daar over gemaakt voor bij de hoek tot in het eerste luyk van de Gerritsland." [i]
Hieruit blijkt dat er gebruik werd gemaakt van sleperspaarden om de schepen in de haven te verplaatsen. Als de zware schepen in de havens moesten worden verplaats van de buitenhaven naar de binnenhaven en vise versa was dit moeilijk zo niet onmogelijk om dit zeilend te doen. De sleperspaarden trokken, net als bij de trekschuiten, de schepen langs de kaden naar de plaats van bestemming. De route buitenhaven langs de kade van de Slapershaven langs de Vollerswaal naar de Turfhaven is uitermate geschikt om de schepen op deze manier te verplaatsen. Doordat de keersluis bijna altijd open stond waren er praktisch geen wachttijden voor de schepen om de sluis te passeren.
Dat de naam Slapershaven afkomstig zou zijn van de schippers die wachtend op het openen van de sluis een tukje gingen doen, gaat hier niet op.
Meer voor de hand ligt het feit dat de naam Slapershaven vernoemd is naar de sleperspaarden die de zware schepen hier voort sleepten langs de kaden. De stapje van de naam Slepershaven naar Slapershaven is maar klein. Het is jammer dat ook hier weer een oude naam en de afkomst hiervan een verkeerde wending heeft gekregen.
[i] Vervolg op de kroniek van Velius.144.
Vernieuwen Gouwbrug geeft problemen
In 1775 werd de brug over de Turfhaven tussen de Gouw en het Nieuwland vernieuwd.
Hiervoor werd aan weerszijden van de oude brug de Turfhaven afgedamd. Bij het droogpompen van de werkkuil bleek dat de kuil niet drooggelegd kon worden.
Voor de duidelijkheid wordt het gehele citaat punt 17e, uit het artikel van Akerlaken over dit onderwerp, weergegeven.
“......De koker of duiker[i]is niet opgebroken, maar slechts gedeeltelijk gedempt, dit bleek
toen voor een reeks van jaren [ii]het muurwerk van de brug van de gouw naar het nieuwland wierd vernieuwd, welk werk was aangenomen doorzekeren Gerrit Water van Grosthuizen, en ter wederzijden van de brug een dam was gelegd, waarvan men de kuil niet kon droogmaken, dan nadat men in de gouw opgravingen had gedaan tot beneden den bodem van het overgebleven gedeelte van de koker, het riool en de zinkkuil op den vijfsprong[iii]met klei had gevuld, waardoor aan die zijde de afdamming was volbracht welke het van het rioolwater van de koker afsneedt en alzoo het indringen in de kuil belette. In 1859 bij het maken der opening bij de brug van de Gouw en het daarna plaatsen der schuif is gebleken dat zonder opruiming of herstel van het riool de straat was gelegd, zoals ook de heiplanken uit het luik bij de vijfsprong niet waren uitgetrokken, en men alzoo dit riool verstopt gedurende een reeks van jaren had laten liggen.
Toen in 1842 en in 1847 tusschen de brug over de turfhaven en het water van het nieuwland (de dam genaamd) een gat waaruit het water met geweld sprong, naar boven kwam en langs het nieuwland of den dam naar het binnenwater afstroomde.
Men vond in het laatste jaar de onder en zijplanken van de duiker van de duiker of koker; ook die gaten zijn met klei gedigt en daardoor mede aan die zijde de afdamming volbragt.
Bij de werkzaamheden in 1859 vondt men in de turfhaven en aan de zijden van de gouw geen overblijfselen meer van den koker maar wel de geheele opening van denzelve in het muurwerk aan de zijde van het nieuwland en kon men de plaats der laatste demping niet bereiken”.
De opdracht voor het verwijderen van de duiker is nooit uitgevoerd geweest, Toen het muurwerk van de brug over de Turfhaven van de Gouw naar het Nieuwland moest worden vernieuwd, bleek dat de werkkuil niet droog was te leggen. Hiervoor heeft men het rioolgewelf van de Gouw bij de vijfsprong en bij de Turfhaven af moeten sluiten.
Afb. 9.
Waarschijnlijk was de bodem van de Turfhaven in de werkkuil onder de druk van het water vanuit het riool van de Gouw, bezweken. In 1859 ontdekte men, tijdens het plaatsen van een schuif in het gewelf van de Gouw aan de zijde van de Turfhaven, in de bodem van de Turfhaven nog een deel van de duiker dat in 1663 niet geheel is verwijderd.
De achter gebleven resten van de duiker aan de andere zijde van de Turfhaven veroorzaakte waarschijnlijk nog in 1842 en in 1847 een lekkage in de dam tussen de Turfhaven en het water van het Nieuwland. Een grote hoeveelheid water uit de Turfhaven welde op uit de grond en stroomde hierbij naar het water van het Nieuwland (De Tocht).
Na het voltooien van de werkzaamheden aan de brug in 1775 heeft de uitvoerder de afdichtingen in de Gouw laten zitten. Hij realiseerde zich dat als de afdichting van het riool van de Gouw zou worden verwijderd, er door de druk van het water in de Turfhaven het zoute water met kracht zou kunnen doordringen in het hoofdriool van de Gouw. Dit zou leiden tot een overstroming van een deel van de stad. Hij had al een flinke tegenslag gehad met het droogmaken van de werkkuil, het afdichten van het lek zou hem op grote kosten jagen. Waarschijnlijk heeft hij zonder overleg met de opdrachtgever besloten de afdichtingen in het riool van de Gouw te laten zitten. De controle op de werkzaamheden vanuit de stadsregering is dan hier tekort geschoten. Het is ook mogelijk dat de stadsregering het probleem wel heeft onderkend maar vanwege de financiële toestand van de stad niet kon worden uitgevoerd en tot betere tijden heeft uitgesteld waardoor het op den duur in de vergetelheid is geraakt.
[i]De duiker die in 1663 werd afgesloten.
[ii]De reeks van jaren waar Akerlaken over schrijft is waarschijnlijk 112 jaar geweest, want in 1775 werd de brug over de Turfhaven van de Gouw naar het Nieuwland, de Gouwse brug, geheel vernieuwd. Kron. VvopVelius, 155.
[iii]Deze vijfsprong lag op de kruising Nieuwstraat-Gouw-Achterstraat-Nieuwsteeg-Muntstraat.
Het rioolgewelf van de Gouw in de loop der jaren
Het rioolgewelf van de Gouw maakte deel uit van het hoofdriool. Er is in de loop der jaren heel wat de doen geweest met de aansluiting van de ingang van het riool.
Resumerend was het hoofdriool als volgt aangesloten:
van 1579 tot 1616 was het riool van de Gouw afgesloten van de Turfhaven om redenen dat de open grachten via sluizen werden verbonden met de zee.
van 1613 tot 1663 was het riool verbonden met het water van de Oosterpolder om redenen dat er voldoende bluswater in het rioolsysteem noodzakelijk was.
In 1663 werd het Gouwriool afgekoppeld van het water van de Oosterpolder. Tot 1775 was het via een schuif verbonden met het water uit de Turfhaven vanwege de doorspoeling met zoutwater van de riooltak.
van 1775 tot 1885 was het riool aan twee zijden afgedicht om te voorkomen dat door een lekkage tussen het water van de Turfhaven en het riool het zoute water van de Turfhaven een deel van de stad dreigde te overstromen. In deze periode was ook de tak van het hoofdriool vanaf de kruising Kerkplein tot de vijfsprong Nieuwstraat-Muntstraat een dode tak van het rioolsysteem.
van 1885 tot het stoomtijdperk was het riool via een schuif verbonden met de Turfhaven om redenen de gehele riooltak van af de kruising Warmoesstraat-Kerkplein tot aan de Gouw te kunnen spoelen met zoutwater.
Extreem lage zeestanden
In 1774 wordt gemeld:
“Op den laaste October en op den 1ste November hadden wij in Zuyderzee zulk laag water als ooyt bij geheugenisse was geweest. Geen scheepen konden in of uyt onse havens komen en die geenen die daar in laagen, leyden geheel op droog. De fundamenten der wallen waaren geheel ontbloot. Men kon in Zuyder Zee nog eenige plaatsen sien, alwaar bevorens gebouwen gestaan hadden. Zie voor op 1756. Bij deese gelegendheyd werden de havens de specie uytgegoit & gediept van bij de Haanties Sluys tot aan de Bidschops Toorn of Ashoop”.[i] Hieruit blijkt dat men gebruik maakte van de extreem lage waterstand om de binnenhavens met de schop uit te diepen. Hoe heeft men dit omvangrijke werk kunnen uitvoeren met een haven waarin vanwege de openstaande keersluis de getijden van de zee vrij spel hadden? De werkzaamheden waren zo omvangrijk dat het onmogelijk was dit werk in een korte tijd van een laagwaterstand uit te voeren. Tevens was het risico groot dat er na de extreem lage waterstand zes uur later een extreem hoge waterstand zou komen. Het is duidelijk dat men hier de keersluis bij de Oude Oosterpoort die normaal open stonden, heeft gesloten. Hiermee kon de tijdsduur net zo lang worden verlengd als nodig was om het gehele traject van de Haantjes tot de Bisschopstoren uit te baggeren.
Tegenwoordig is de verandering van het klimaat het gesprek van de dag maar zo'n 230 jaar deed men al kond van de “Veranderlijkheid van 't climaat alhier”.[ii].
[i] Vervolg op de kroniek van Velius. 152.
[ii]Vervolg op de kroniek van Velius. 152.
Afd. 10. Oosterpoort gezien vanaf de haven door Jan Frederik Gardner,WFMuseum.
Het Oosterpoort was de gevangenpoort gebouwd in 1511 en is 1538 gereed. Het Oude Oosterpoort werd in 1818 gesloopt. De tweede stel sluizen zijn te zien dat alle deuren open staan.
Hieruit blijkt dat zelfs met zeer hoog water de sluis bij de Oosterpoort moet hebben opengestaan. De sluis bij de Oude Oosterpoort was tot 1775 van het type dubbele keersluis. Zo’n sluis heeft een stel vloeddeuren en een stel ebdeuren. Deze deuren staan normaal open. Alleen bij extreem hoog water bijvoorbeeld bij storm worden de vloeddeuren gesloten en bij extreem laagwater bij springtij gaan de ebdeuren dicht. Dit past in de situatie zoals Velius het beschrijft.
Door de openstaande keersluis bij de Oude Oosterpoort stonden de binnenhavens en de open grachten in de stad onder invloed van de getijden van de zee. Waarschijnlijk heeft men in het geval van Velius het water zo hoog toegelaten om wat spoeling te krijgen door de stinkende open grachten. De schuiven in de riolen zullen gesloten zijn geweest anders was de lage binnenstad via de riolen onder water komen te staan.
Zware storm veroorzaakt grote schade
Op dinsdag 14 november van het jaar 1775 stak er een vliegende noordwesterstorm op die het zeewater door de zeegaten het Marsdiep en het Vlie perste en het water in de Zuiderzee tot ongekende hoogte opstuwde. De zeer hoge vloed hield gedurende 36 uur aan. In de nacht werden noodklokken geluid en riepen de wachters de noodtoestand om. Aan de zuidzijde van het Oost en het West werden de vrouwen en kinderen geēvacueerd. Vanaf de Westerpoort tot aan de Oosterpoort spoelde het water over de dijken, perste zich door de stegen en zette de binnenstad onder water. Het water steeg tot ongekende hoogte.
De kroniek [i] geeft hierover een uitvoerig verslag waarvan de belangrijke fragmenten hier worden aangehaald.
“....Op de Vismarkt stond het water op de kaay 7 voeten hoog en tot aan de klopper van de deuren en de mensen werden aldaar met schuyties uyt de bovenvensters van haar hysen gebragt door de Havesteeg tot aan de Roode Steen...”.
De kroniek beschrijft verder hoe het zeewater over de dijk stroomt en de stad onderwater zet. We gaan verder met het volgende:
“...Om 4 uuren stroomde het water met soo veel gewelt over het Oost van bij de Oude of Gevange Poort tot digt bij en aan de Oosterkerk, dat het Oost aldaar geheel onder lag en drong daar ook door de huysen aan beyde de zijden der straat van vooren tot agteren en op het Klijne Oost, was het ook al even so, waar ieder in de grooste verlegendheyd was, niet wetende wat te zullen doen om dit verschrikkelijke hooge water te sullen keeren, tot dat er order kwam om hout en planken te halen, waer men die best kon krijgen om bij wijze van kistinge de planken op sijn kant met paalties vast te setten en dan de agterkant miste tegens aan te werken, hetwelk ook op ergste plaatse ook direct in het werk werd gesteld. Hier aan sloeg alle man hand aan het werk, oud en jong, men bragt planken aan, paalties, kapte deselve, haalde de steene uyt de straat. De sleeperswerden alle geordonneert om miste (mest) aan te rijden. Dit werd eerst op de meest nodigste plaatsen gedaan en naderhant dien dag daar mede voortgegaan met de kisting (bekisting) langs het Oost, het West, de Westerdijk tot aan de Westerpoort toe.
“De Oosterpoorts sluys werd ook met noodbalken enzovoort besorgt.”
Na vijf uur in de morgen begon het water enigszins te zakken om pas de volgende dag op 16 november in de morgen tot het normale tij terug te vallen.
[i] Vervolg op de kroniek van Velius. Het complete verslag is te lezen in “Vervolg op de Chronyk der Stad Hoorn van de heer Dr.T.Velius”, p 155-157.
Afb. 11.Uitsnede van de kaart van Doesjan, 1794. Het traject Grote Oost-Rode Steen-West is een deel van de Westfriese Omringdijk. Het direct in verbinding met de zee staande water is gekleurd weergegeven. De onderbroken lijn tussen de Rode Steen en Vismarkt geeft het traject aan dat hierna wordt behandeld.
Hoe hoog is het zeewater nu geweest? Dank zij het feit dat er een betrouwbare grafiek van de zeestand van de Zuiderzee als functie van de tijd kon worden geconstrueerd is het mogelijk om deze als referentie te gebruiken bij het schetsen van de situatie van deze gebeurtenis.
Het water reikte op de Vismarkt tot de deurklopper die 7 voet of 2,2 meter (1 Rijnlandse voet is 31,4 cm) boven de kade lag. Op 25 november 2006 is de hoogte van de kade ten opzichte van het wateroppervlak gemeten, deze was 119 cm. Het waterpeil van het Markermeer lag op dat moment op NAP -35 cm, de kade ligt dus NAP +84 cm. In de tijd tussen 1775 en nu is de hoogte van de grond en bebouwing rond de Vismarkt en Bierkade niet noemenswaardig gewijzigd. We mogen op deze gronden aannemen dat de hoogte van de kade in 1775 ook op dezelfde hoogte heeft gelegen.
De mededeling dat het water over de dijk stroomde is zodanig geïnterpreteerd als dat de topjes van de hoogste golven over de dijk spoelden. Op het dijktraject Oosterpoort - Grote Oost-West-Westerdijk naar de Westerpoort werd een bekisting aangebracht van zijdelings opgestapelde planken. Deze werden vastgezet met paaltjes en afgedicht met mest. De hoogte hiervan is geschat op ca. 1 meter.
Afb. 12.Schets van de situatie tussen Rode Steen en de Vismarkt tijdens de stormvloed van 1775.
De situatie is in beeld gebracht zoals deze is beschreven in de kroniek “Vervolg op de Chronyk der Stad Hoorn van de heer Dr. T. Velius”. De hoogte van de bekisting is geschat op 1 meter. De grote Havensteeg is het talud van de zeekant van de Westfriese Omringdijk.
Met deze gegevens was het mogelijk om een reconstructie te maken van de gebeurtenis. Deze is in afbeelding weergegeven als een doorsnede van het traject kade Vismarkt- Grote Havensteeg - Rode Steen. De volgende gegevens komen hieruit voort. De zee heeft in de storm van 1775 een zeer extreme hoogte bereikt van ca. 3,04 meter. Dit was tevens ongeveer de hoogte van de Westfriese Omringdijk bij de Rode Steen. Dat een waterhoogte van ruim 3 meter wel degelijk mogelijk was wordt beschreven in het artikel “Een Gemene Dijk” van Jan de Bruin en Diederik Aten die het fenomeen van zo'n typische Zuiderzeestorm als volgt weergeven:
“...Daarna draaide de wind naar noordwest en wakkerde tot stormkracht aan waardoor het water in de Noordzee richting het krappe Kanaal (het Nauw van Calais) werd opgewaaid. Insgelijks vond opstuwing plaats in de Zuiderzee. Normaal gesproken ontstaat vanzelf een onderstroom in tegengestelde richting waardoor het effect van de wind op de waterstand wordt verminderd. De Zuiderzee was daar echter te ondiep voor. Het opgestuwde water kon gewoon niet meer weg. Op de dag voorafgaande aan de rampnacht van 1916 steeg het water bij de Oranje sluizen in Amsterdam dan ook binnen een paar uur twee meter. Waterstanden van meer dan NAP + 3 m. waren in dergelijke situaties geen uitzondering”.[iii] In Amsterdam werd bij de storm van 1775 een kwaterhoogte gemeten van NAP +300 cm [iv]. Deze hoogte komt bijzonder dichtbij de hier berekende waarden van NAP +304 in Hoorn. Voor de kruin van de Drechterlandse Zuiderdijk ( Enkhuizen - Hoorn) wordt in 1775 een hoogte gegeven van 4,8 tot 3,9 meter en van de Drechterlandse Westerdijk (Hoorn - Lutje Schardam) ca. 3,4 meter boven Zomerpeil. Deze waarden zijn waarschijnlijk gecorrigeerd naar het huidige zomerpeil. Gecorrigeerd naar het NAP worden deze hoogten respectievelijk NAP +4,6 tot +3,7 meter voor de Zuiderdijk en NAP +3,2 meter voor de Westerdijk. Ook deze waarden komen dicht bij de hier berekende waarden. Op deze gronden kunnen aannemen dat de schets in afbeelding 9juist is.
Door de grote storm van 1775 werd het water van de Zuiderzee omhoog gestuwd tot het water over de Roode Steen stroomde. Op de kade van de Vismarkt stond het water op de deurklink van een huis van de hoek van de Vismarkt-Grote Havensteeg. Zie de daling van Hoorn in de weblog:
[i]H.S. Danner.H.Th. Lambooij,C.Streefkerk;...Die het water keert,1994,p29.
[ii]Idem. p.37.
Daling van het maaiveld rond de Rode Steen
Van het traject Vismarkt - Grote Havensteeg - Rode Steen is een zelfde doorsnede gemaakt met de gegevens van 2006. Deze is gegeven in afbeelding 39. Uit vergelijking met de hoogten van het dijkstuk van de Westfriese Omringdijk het deel Rode Steen in het tijdsbestek van 231 jaar (2006 - 1775) met 144 cm is gedaald.[i] Aan de oude bouwwerken zoals de Waag en het Westfries Museum, die ver voor 1775 zijn gebouwd is het niet te zien dat de hoogte van het stratenniveau ten opzichte van deze gebouwen is gewijzigd. De gebouwen moeten dus geheel of gedeeltelijk zijn mee gedaald. Dit geldt ook voor de Grote Oost, Kleine Oost en het West.
Als we verder in de stad kijken naar de hoogte van de kaden en gebouwen langs de gedempte- en opengrachten bijvoorbeeld langs het traject de Gedempte Turfhaven –Turfhaven -Vollerswaal en vergelijken dat met NAP dan blijkt dat er hier in de periode 1775 t/m 2006 weinig is veranderd. Het lijkt erop dat het reliëf van het maaiveld van de stad vervlakt is.
Afb. 13.Schets van de huidige situatie tussen Rode Steen en de Vismarkt.
In het kort zullen we toelichten welk proces hiervan de oorzaak is.
Het niveau van het grondwater dat in grote lijnen de verhogingen in het maaiveld volgt zal door indringing van het oppervlaktewater in de bodem van het omringende land, zich aanpassen aan het niveau van hiervan. In Hoorn waren dit de Zuiderzee en later het Markermeer en de grachten die hiermee in verbinding stonden en nu nog staan. Hier had het grondwater dus het niveau van de gemiddelde zeestand en later het niveau van het gemiddelde peil van het Markermeer aangenomen. Tegenwoordig is dit het Markermeerpeil dat gemiddeld op NAP -30 cm ligt.
Het grondwater in de hogere delen van de stad zal door de werking van de communicerende vaten naar de lagere delen stromen. Het wegtrekken van het grondwater uit de hogere delen zorgt er voor dat de bodem hier ten gevolge van de Archimedeswet zwaarder wordt [ii]. De zwaardere grond drukt als een zwaardere last op de onderliggende grond waardoor deze gaat inklinken.
De processen van daling van de bodem en de gebouwen die daar opstaan is afhankelijk van de bodemstructuur en de wijze waarop de gebouwen zijn gefundeerd.
De meedaling van de oude gebouwen langs de hogere delen langs Kleine- en Grote Oost, Rode Steen en het West wijst er op dat de fundatie hier niet in een stabiele zandlaag is verankert.
[i]De daling van het maaiveld rond de Rode Steen is ook geconstateerd bij het archeologisch onderzoek van de bodem op de plaats van de verdwenen Winstonbioscoop aan de Rode Steen en is verder uitgediept door F.J.P.M Kwaad in het jubileum nummer van het kwartaalblad van Oud Hoorn met de titel “Hoorn en het binnenwater”.
[ii]De gronddeeltjes gedompeld in het grondwater ondervinden volgens de wet van Archimedes een opwaarts kracht die even groot is als de verplaatste hoeveelheid water weegt. Als het water onttrokken wordt verdwijnt deze opwaartse kracht en worden de deeltjes zwaarder.
Het relaas van de kroniekschrijver.
“Maar boven dit alles zoo hoorden men in ogstond, dat de sluys bij de Oosterpoort in groot gevaar was. Bij versuym waaren de voordeuren der sluys niet behorelijk digt gedaan en de opening boven in de agterdeuren, waardoor het water zig bij hooge vloed zig kon ontlasten, was digtgemaakt, zoo dat de agterdeuren door de sterke aanparsink besweeken, scheurende de muur bij de westelijkste agterdeur, van boven tot beneden, zoo dat niet buyten reeden voor grooter gevaar gevreest werd. Eenige scheepen met steen geladen, die daar lagen om gelost te worden, werden op zijde voor de sluys gehaalt om, zoo de nood het eyschte, te laaten zinken, als ook verscheide zeylen en stutbalken en hout in gereedheyd klaar gehouden....”.
Vrij vertaald:
Bij de ochtendstond hoorden men dat de sluis bij de Oosterpoort in groot gevaar was. Er was verzuimd de voordeuren behoorlijk te sluiten. De opening boven in de achterdeuren, waardoor het water zich bij hoge vloed kon ontlasten, was dicht gemaakt. Hierdoor bezweken vanwege de sterke druk de achterdeuren met als gevolg dat bij de westelijke achterdeur de muur van boven tot beneden scheurde. Niet zonder reden werd voor een nog groter gevaar gevreesd enz.
In dit verhaal van de kroniekschrijver zitten was discrepanties die we proberen recht te zetten.
Eerst wordt bepaald hoe hoog het zeewater stond ten opzichte van de hoogte van de vloedeuren van de sluis.
De bovenzijde van de voordeuren (vloeddeuren) lagen op 5 oktober 2006 op een gemeten hoogte van 290 cm boven het waterniveau dat op die dag op NAP -33 cm lag. Dit komt overeen met een hoogte van 290 – 33 = NAP +257 cm. Voor de achterdeuren (binnendeuren) werd dit al eerder bepaald op NAP +99 cm [i]. Deze gegevens zijn verwerkt in afbeelding 9.
We kunnen aannemen dat de stabiele sluizencomplex op gelijke hoogte is blijven liggen (vergelijk afb. 26 en afb. 27). Het zeewater stond dan in 1775 op 47 cm boven de vloeddeuren. Met deze gegevens moeten we constateren dat het bovenstaande verhaal van de kroniekschrijver moeilijk is te bevatten.
Afb. 14.De ligging van dehoogten van het sluizencomplex tussen kleine- en Grote Noord.
Uit de afbeelding 9 blijkt dat het zeewater erg hoog boven de vloeddeuren heeft gestaan. Deze zullen evenals de ebdeuren met balken zijn verhoogd. We gaan er vanuit dat er sprake was van een sluizenstelsel met een stel vloed- en een stel ebdeuren zoals gegeven op de foto van afbeelding 12. Alle deuren waren voorzien van een schuif of rinket. Deze rinketten zitten normaal diep onder water en worden gebruikt om de waterpeilen aan beide zijden van de deuren op gelijke hoogte te brengen. Hiermee wordt de druk op de deuren opgeheven waarna ze kunnen worden geopend.
Afd. 15.
De sluisconstructie van de Oosterpoort
Deze sluis was na de bouw in 1579, naar we mogen aannemen, van oorsprong een sluis met een stel dubbelkerende deuren zoals gegeven in afb.13 en afb.17. Bij een keersluis staan normaal de deuren open. De stormvloeddeuren staan bij een extreem hoge waterstand in gesloten toestand met de punten naar buiten om het zeewater te keren. De binnendeuren staan in gesloten toestand met de punten naar binnen. Ze houden het binnenwater in de havens achter de sluis op peil bij een extreem laag zeewaterstand. Tevens fungeerde de binnendeuren in gesloten toestand als afsluiting van het zoutwaterbassin bij het spoelen van de riolen.
Afb. 15.De sluis aan het Kleine Oost. Bij de bouw van de sluis in 1579 aan de oostzijde van de Oude Oosterpoort werkte de sluis als een dubbele keersluis. Bij het spoelen van de riolen waren de binnensluizen gesloten.
Afb.16.Waarschijnlijk werd na de zware storm in 1775 de sluis omgebouwd tot een sluis met een dubbelstel stormvloeddeuren die bij extreem hoog water konden worden gesloten. Normaal stonden deze deuren open.
Na de zware storm van 1775, waarbij de stad flinke schade werd geleden, werd de sluis waarschijnlijk gewijzigd in een keersluis met een dubbelstel stormvloeddeuren zoals in afbeelding 14. Hiervoor werden de binnendeuren gekeerd van de punten naar binnen de punten naar buiten. De sluis is afgebeeld in afbeeldingen 14 en 15.
Het wijzigen van de sluis van de sluis in een dubbele stormvloedkeersluis heeft tot gevolg gehad dat het zoutwaterbassin de functie als vergaarbassin, voor het spoelen van de grachten en riolen, heeft verloren. De binnendeuren voor het keren van het binnenwater zijn keerdeuren voor het buitenwater geworden als de buitenste keerdeuren mochten bezwijken. Alle sluisdeuren staan normaal open en het waterpeil van de binnenstad volgde de getijdenbeweging van de zee.
Afb. 17.Eentekening van de Hoornse tekenmeester J.F. Gardner (1751-1825) WFM. De gehele prent is gegeven in afbeelding 17. De sluis tussen het Kleine- en Grote Noord. Rechts staat de Oude Oosterpoort die in de 19e eeuw werd gesloopt. Bij gesloten binnendeuren vormen in gesloten stand een punt naar buiten en fungeren als een keersluis met een dubbel stel stormvloeddeuren.
Het binnenwater kon, voor het spoelen van de grachten en riolen, het water niet meer hoger worden opgevoerd dan het zeewaterpeil dit had consequenties voor het schoonspoelen van de stadsgrachten en riolering. Door het ontbreken van de ebdeuren kwam bij extreem laag water de binnenhavens achter de sluis droog te staan. Dit gaf problemen met de hier afgemeerde schepen.
Afb.18.De zelfde sluis vanafbeelding 43 in het jaar 2006. (foto auteur 5-10-2006). Op deze foto is te zien dat het draaipunt van de ebdeuren in bij de restauratie in 2001 weer is teruggebracht naar de oude situatie als schutsluis zoals deze was voordat de grote sluizen bij het Hoofd werd aangelegd.
Een reconstructie van de gebeurtenis bij de sluis
Het water was zo hoog gestegen dat het noodzakelijk was de vloeddeuren als noodmaatregel tijdelijk te verhogen. In de gesloten vloeddeuren zijn de rinketten gesloten geweest. Het water zal door de lekkende deur of vóór de ophoging, over de sluizen in de sluiskolk zijn gestroomd.
Het stijgende water hier zal de ebdeuren (achterdeuren), die met de punt naar binnen staan, trachten open te drukken. Om dit te voorkomen zullen, door de koppen van de deuren met elkaar te verbinden, zijn vergrendeld. Door het stijgende water in de sluiskolk was men ook genoodzaakt om de achterdeuren te verhogen. De steeds groter wordende druk op deze deuren werkte in de richting waar de sluis niet voor was berekend. Het gevolg was dat de deuren werden ontzet en de wester-kademuur open scheurde.
Als de rinketten in deze deuren waren opengezet had men de druk kunnen verlagen. Om te voorkomen dat het zoute water via de Vollerswaal van deze zijde de stad zou overstromen heeft men hiermee tot het laatste moment gewacht. Helaas was dit moment niet te voorzien en liep het sluizencomlex flinke schade op.
Afb.19.Krachtenwerking op de sluis bij de Oude Oosterpoort.
In de afbeelding 17 zijn de krachten die inwerken op de sluisdeuren en muren weergegeven.
Hierin is Fw = de resultante van de waterdruk op de puntdeuren, Fs = de spatkracht op het sluishoofd. Fl = de kracht die de deuren op elkaar uitoefenen. Bij de gesloten vloeddeuren wijzen de puntdeuren met de punt naar het te keren water. Het hoger staande water hier drukt de vloeddeuren met de kracht Fs tegen de aanslagen van het sluishoofden.
Bij de ebdeuren wijst de punt van de gesloten deuren naar een lager water niveau. Deze deuren staan om het water te keren dus verkeerd om. Ze zouden in dit geval open moeten staan. De krachten Fs op de ebdeuren trekken deze uit de sluishoofden. De muren en de verankering zijn hier niet op berekend. Als de druk te hoog wordt zullen de sluismuren uit elkaar worden getrokken. Aan de bovenzijde van de ebdeuren waren de sluisdeuren aan elkaar gekoppeld aan de onderzijde niet. Dit heeft waarschijnlijk de deuren hier naar buiten gedrukt. We kunnen aannemen dat de sluisdeuren behoorlijk verwrongen zijn geweest.
Op de plaats waar de Drechterlandse Zeedijk aansloot op het bastion naast de Oosterpoort werd een lek geconstateerd. Op deze plek ging de dijk over in een zeer smal stukje dijk, de beer, met daarop een hek. Aan de zuidzijde ervan stond de zee, aan de noorderzijde de verdediginsgracht van de stad. Door de beer lekte het zeewater naar binnen. Met een groot aantal mensen werden 2 of 3 grote pramen bovenop de beer gehaald waarna ze werden afgezonken door ze vol te laten lopen. Hierna werden ze vol gegooid met stenen. De last van de pramen drukte de beer ineen waardoor de lekkage stopte en de beer kon worden behouden.
Uit angst voor een nieuwe ramp heeft de magistraat van de stad besloten de watertoegangen van de stad bij de Wester- en Noorderpoort, de Koepoort en de Oude Oosterpoort te dichten. Deze laatste afdichting was ook nodig om de defecte sluis te repareren. Aan het eind van het jaar, toen de werkzaamheden waren uitgevoerd, de dijken in een beter staat verkeerden en veilig werden bevonden, werden de watertoegangen weer geopend en de kistdammen verwijderd [i].
Na deze ramzalige stormvloed besloot de Magistraat van Hoorn met grote spoed in te grijpen. Deze ingreep moest leiden tot een veel betere bescherming van de stad tegen de stormvloeden. Met spoed zou er een grote zeesluis bij het Hoofd worden aangelegd en de dijken zouden moeten worden verhoogd.
Al in 1717 hadden enkel burgers een verzoekschrift ingediend voor het aanleggen van de sluis. Helaas waren er toen geen fondsen beschikbaar. Na deze zware stormvloed heeft men besloten om dit kostbare werk toch uit te voeren. Om dit te financieren werden vele stadsbelastingen drastisch verhoogd [i].
[i]Vervolg op de kroniek van Velius, p 157.
Nieuwe keersluis aangelegd en dijken verhoogd
Na de catastrofe van de storm in 1775 besloot het stadsbestuur drastische maatregelen te treffen. De dijken rond de stad moesten worden verhoogd en er moest een grote stormvloedkering worden gebouwd. Omdat de financiële toestand van de stad rampzalig was en geen zicht hadden op de toekomst of deze ingreep financieel wel mogelijk was, werd besloten de sluis bij de Oude Oosterpoort te repareren en voorlopig als stormvloedkering in te richten. De ebdeuren werden gewijzigd in extra stormvloeddeuren. Hiermee was in ieder geval de binnenstad voorlopig langs deze weg beschermd tegen overstroming. In mei 1776 was de sluis gereed. Ook in deze maand nam de regering het besluit dat het grote project, het ophogen van de dijken en het aanleggen van een grote stormvloedkering,
moest worden uitgevoerd. Om de kosten van het grote project te financieren werd de stedelijke belastingen drastisch verhoog en een loterij op touw gezet.
De grote keersluis werd aangelegd tussen het Hoofd en het Baadland. Eind 1778 was de sluis gereed. Deze “Sas” zoals hij werd genoemd was veel hoger dan de sluis bij de Oude Oosterpoort.
Afb. 20. De keerssluis van 1778 bij Het Hoofd, bestaat uit twee paar sluisdeuren. De buiten en binnendeuren staan in gesloten stand met de punten naar buiten en fungeren als een dubbele stormvloedkering die alleen bij extreem hoog water word gesloten.
De sluis kreeg een dubbel stel stormvloeddeuren die in gesloten toestand een punt naar buiten vormen. De binnendeuren werden even hoog als de buitendeuren en hebben de functie van extra beveiliging [i]. Als de buitendeuren het hebben begeven dan nemen de binnendeuren de functie over. Zo fungeren de binnendeuren als een extra beveiliging tegen het onstuimige buitenwater. De deuren zijn onder normale omstandigheden altijd open en bij verwachting van een extreme hoge waterstand werden ze gesloten.
Gelijktijdig werden de muren en dijken aan weerszijden van de sluis op de hoogte van nieuwe sluis zijn gebracht. Het stadsbestuur besloot de dijken met 9 voet is 2,83 m (Rijnlandse voet = 31,4 cm) boven het dagelijks tij te verhogen. De breedte zou dan 20 voet = 6,28 m worden.
In 1775 lag het gemiddeld dagelijks getij op NAP -13 cm. De kruin van de dijken moesten na de ophoging liggen op 270 cm boven het NAP. Dit was te weinig om zo’n stormvloed van november 1775 te keren. Hierbij werd het zeewater opgestuwd tot ruim 3 meter boven het NAP.
Waarom men dit niet hoger heeft gemaakt zal mogelijk een kwestie zijn geweest van het afwegen van de kosten tegen het risico dat er weer zo’n extreme situatie zal optreden. Met dit probleem kampen we heden ten dage nog.
Het traject van de dijkophoging strekte zich uit van de Westerpoort via de Westerdijk,’t Zand, ’t Hoofd, Baadland, Luyendijk, via het ABC naar het bastion naast de Oosterpoort.** Hier sloot de verhoogde dijk aan op de Drechterlandse Zeedijk.
In bepaalde delen waar weinig ruimte was, zoals het traject van het Achter op ‘t Zand naar de Hoofdtoren en van de westzijde van het Baadland tot aan de Binnenluyendijk werden muren geplaatst. Op de Binnenluyendijk, waar huizen stonden met bleekvelden er voor, werden deze met baggerspecie uit de havens opgehoogd [ii]. De doorvaart hier, het Way-Op-Gat werd gedempt. De afwatering en riolering die door de Binneluyendijk naar de Nieuwe Haven liep, werd omgelegd en via sinkbakken naar de Karperkuyl geleid. In het voorjaar van 1777 waren de dijken opgehoogd en in begin 1779 kwam de grote keersluis bij het hoofd gereed. Hiermee was ook de buitendijkse stad bezuiden het Oost en het Achter op ’t Zand beveiligd tegen hoge stormvloeden.
[i]Zie tekening van 1885 van de gemeentewerker J van Dijk,Engelsman WFM inv.nr 07791