Spoeling van de stadsriolen en grachten in de periode 1775-1818
Afb. 1.De Noorderpoort aan het einde van de 18e eeuw. We zien uiterst links van de toegangsweg het water van de oude zoutwaterbekken, dat door de Oosterbeer een afgesloten deel was van de Noordersingel. Deze Oosterbeer ligt buiten de tekening. Op de voorgrond het dichtgeslibde en verwaarloosde rioolwaterbekken. Pal links naast het zware bolwerk van 1483 is de uitlaat van het rioolgewelf te zien. Recht zien we de Westerbeer met monnik. In de beer bevindt zich een opening die waarschijnlijk de duiker van 1624 heeft vervangen. Het water hier leidt naar de stadswatermolens. De vrouw op het bolwerk is de in karnemelk.[i] gedrenkte was aan het uitspreiden om deze in de zon te bleken. Op het bolwerk staateen merkwaardige hoge paal die mogelijk dienst deed als seinpaal. (Provinciale Atlas. RAH.)
[i]Karnemelk werd vroeger massaal gebruikt voor het bleken van de was. De aanvoer van karnemelk kwam van de boeren rond de steden. De plaatsen waar de boeren met hun schuiten de karnemelk aanvoerden kregen bijn in alle steden de namen van Karnemelksteeg, Karnemelk Sluis enz.
Resumerend zijn in de laatste tijd de volgende waterstaatkundige werken uitgevoerd:
Het Smerighorn werd in 1741 gedempt en bestraat. In 1752 werd de sluis aan de Kuyl gedempt waardoor het riool in het Achterom een dode tak was geworden. Het rioolgewelf van de Gouw werd aan beide zijden afgesloten, het stond daarna nergens meer mee in verbinding. In het hoofdriool vanaf de kruising Warmoesstraat - Kerkplein rond de Kerk naar de vijfsprong op de kruising Gouw -Nieuwstraat was geen doorstroming meer en was door het afgesloten riool van de Gouw een doodlopende tak geworden.
Kaart 1.Kaart van Doesjan van 1794. Doesjan heeft de stadswatermolens niet in kaart gebracht. Beide molen zijn hier weer toegevoegd want volgens de kronieken werden ze pas in 1818 gesloopt. Waarschijnlijk zijn de molens weggelaten vanwege de zeer vervallen staat waarin de molens verkeerden. De rode onderbroken lijn geeft het hoofdriool aan. De rode lijn geeft de weg van het spoelwater aan door het open water. De pijlen geven de richting aan van de waterstroom als de molens in werking zijn om de riolen te spoelen. Het zoute water wordt bij het Gerritsland in het rioolsysteem gevoerd. Het door de molens opgemalen vuile water wordt uitgeslagen in de grachten. Door de openstaande sluizen zal door de geringen getijdenbeweging de met rioolwater gevulde grachten enigszins worden ververst..
Direct na de zware storm van 1775 werd de sluis bij de Oude Oosterpoort gerepareerd. Hierbij werd voor de veiligheid de binnendeuren zodanig gekeerd dat ze in gesloten toestand een punt naar buiten vormden. De sluis was nu uitgerust met een dubbele stormvloedkering. In 1779 werd ook nog de grote keersluis bij het Hoofd in dienst gesteld. Beide sluizen stonden, behalve bij stormvloeden, altijd open. Dit impliceerde dat de buiten- en binnenhavens onderhevig waren aan de getijden van de zee. Bij springtij met een extreem lage waterstand kon de sluis bij de Oosterpoort, door het ontbreken van de ebdeuren, het water in de binnenhavens niet meer keren met als gevolg dat deze nagenoeg droog kwamen te staan. Ook had dit grote gevolgen voor het spoelsysteem van de riolen en grachten.
Vόόr het wijzigen van de sluis werden bij het spoelen van de riolen de binnendeuren gesloten en vormden met de open havens en grachten een spaarbekken waarin het door de stadswatermolens bij de Noorderpoort opgemalen vuile stadswater kon worden uitgeslagen. Tijden een gekozen moment kon het spaarbekken worden geleegd in de zee. Men was minder afhankelijk van de getijden en de wind die de molens moesten aandrijven.
Afb. 2.
Na het wijzigen van de sluis kon, door het ontbreken van de keersluis voor het binnenwater, het spaarbekken niet meer worden afgesloten. Hiermee was deze mogelijkheid van het spoelen via het spaarbekken niet meer mogelijk. Als er genoeg wind was kon het opgemalen stadwater direct via de havens worden geloosd in de zee. Dit efficiency van dit spoelsysteem was meer afhankelijk van de getijden en de wind. Het systeem zou hierna moeten werken zoals in de wordt weergegeven maar gezien de slechte staat van het spoelsysteem zal dit niet zo geweest zijn. Al in het midden van de achttiende eeuw begon men het systeem te verwaarlozen. Tegen het einde van de achttiende eeuw was het spoelsysteem in een zeer slechte staat. De molens verkeerden in staat van vervalling en waren dien ten gevolge onbruikbaar geworden. Het rioolbekken bij het rondeel naast de Noorderpoort was nagenoeg dicht gegroeid (zie afb.1).
De doorspoeling met behulp van de watermolens zal aan het einde van achttiende eeuw niet meer gebruikt zijn. Eerder in werd berekend dat zonder verbouwing van de stadswatermolens, door het dalen van het polderpeil, ongeveer halverwege de achttiende eeuw niet meer konden werken. De schepraderen stonden boven water. We nemen aan dat de molens niet werden aangepast. Met het ophogen van de dijken van de molensloot van de Westerbeer naar de stadswatermolens had het rioolwaterpeil hier wat kunnen worden opgevoerd. Waarschijnlijk is dit ook niet gebeurd. Blijft over de dagelijkse spoeling van de grachten met behulp van de getijdenbeweging en het voeren van het zeewater door het rioolgewelf. Het voeren van de eb en vloedstroom door de open grachten had, zoals we eerder hebben beschreven, weinig effect vanwege het feit dat er geen doorstroming meer was.
1806 werd de oude Westerpoort, die in 1502 gebouwd was, gesloopt en voor afbraak verkocht, terwijl er korten tijd later een nieuwe verrees. [i]
Bezoek van Koning Lodewijk Napoleon
't Jaar 1807 was nog in zoo verre belangrijk, dat 't ons ten koninklijk bezoek bracht. Koning Lodewijk Napoleon maakte in 't laatst van April een reis over Haarlem en Alkmaar naar den Helder en deed op den terugtocht de steden Medemblik, Enkhuizen en Hoorn aan. Men wilde, getrouw aan de traditiën, den hoogen gast in onze stad zoo beleefd mogelijk ontvangen en toen 't bekend werd, dat Z. M. te Enkhuizen was, kwamen hier al vroeg op 't stadhuis verschillende waardigheidbekleeders bijeen. Men vond daar alle regeeringspersonen en de geestelijken van alle gezindten.[ii]
[i][ii] Kroon&Kaptein
Aan de ingang van het rioolgewelf bij het Gerritsland aan de Vollerswaal stond het waterpeil op zeehoogte, deze lag gemiddeld op NAP -5cm. Aan de uitgang van het riool bij de Noorderpoort lag het water van de Westerpolder op een peil van NAP -190 cm, Daar de bodem van het riool gemiddeld op ca. NAP -185 cm lag, moet de uitlaat van het riool bij de Noorderpoort ongeveer op of boven het waterpeil van de Westerpolder hebben gelegen. Dit komt overeen met de getekende situatie weergegeven op afb.2.
In de tijd dat de stadswatermolens buiten werking waren werd waarschijnlijk door de schuif aan de uitgang van het riool bij de Noorderpoort te openen de inhoud van het riool in het water van de Westerpolder gestort. Door de geopende sluis (sluis WP in kaart 35) werd het vuile stadwater afgevoerd naar de watermolens aan de Hulk. Na de lozing werd de schuif weer gesloten. Hierna kon, door de schuif bij de ingang van het riool bij het Gerritsland te openen, het riool weer met vers zout water worden gevuld.
Waarschijnlijk door de klachten van de boeren in de Westerpolder voor het lozen van het vuile stadswater heeft Hoorn besloten toch maar in te grijpen.
In 1826 werden de schepradmolens vervangen door een door paarden aangedreven vijzelmolen.
De kroniekschrijver Klaas van Voorst schrijft het volgende:
Deze actie werd regelmatig, mogelijk eens per maand uitgevoerd.
“Meermalen in een jaar (ik meen vier malen) wordt dit water door middel van eenen molen, door paarden gedreven en buiten de Noorderpoort geplaatst, uitgemalen en versch water ingelaten.”
Afd.3.
Appelhaven gedempt
Bij de vergroting van het marktplein de Rode Steen waarbij de sluiskolk hier werd gedempt. De oorspronkelijke buitendijkse Nieuwe Haven begon bij de Grote Havensteeg en liep parallel aan de Westfriese Omringdijk, het Grote Oost, naar het oosten door tot de huidige Slapershaven. Naast de koggen lagen hier ook de schepen die vol werden geladen met fruit uit de niet zo ver weg liggende Bangerd. De haven werd dan ook al zeer vroeg al in 1488 Appelhaven genoemd. De haven was ook de doorvaart voor de kleinere schepen naar het binnenhavens en naar de marktplaats de Rode Steen. Ze moesten hiervoor de nieuwe sluis passeren die op de plaats van de Bossuhuizen heeft gelegen.
De haven werd zo ingericht dat bij het spuien het binnenwater door de haven werd geleid waardoor door schuring van het water deze op diepte moest houden. Van stroming was nauwelijks sprake waardoor de haven steeds maar dichtslibde.
Nadat er een uitbreiding van het havengebied had plaatsgevonden degradeerde de Appelhaven tot een grachtje. In 1759 werd de oostelijke helft versmald. Later, in de periode 1837 tot 1842, werd het deel van de Korenmarkt tot de Mallegomsteeg gedempt. Tweeënveertig jaar later werd het laatste stuk tot de Slapershaven dicht gemaakt. De naam Appelhaven werd gewijzigd in Gedempte Appelhaven. Het niet gedempte deel van de Vismarkt tot de Korenmarkt voert nog steeds de naam Appelhaven.
Stadswatermolens vervangen door rosmolen
Afd. 4. Met deze roswatermolen gaat Hoorn terug naar de middeleeuwen.
We hebben in hoofdstuk 15 gezien dat halverwege de 18e eeuw de stadswatermolens nauwelijks nog in staat waren een bijdrage te leveren bij het uitmalen van het water van de Westerkogge. Wat het spoelen van de riolen betreft kon men nog een poos doorgaan door het waterniveau in het rioolbekken te verhogen. Deze verhoging werd beperk door de hoogte van de sluis aan het west-einde van de molensloot en de kaden langs de dijken van de molensloot. In het begin van de 19e eeuw begonnen zich de problemen zich pas goed te manifesteren. Na 1805 was het dan ook gedaan met het periodiek doorspoelen van de riolen.
In 1818 waren de grote schepradmolens en de sluis, ten westen van de molens, in zo’n grote staat van vervalling dat ze onbruikbaar waren en moesten worden gesloopt.
In de periode tussen 1805 en 1818 en mogelijk nog daarvoor zal Hoorn het vuile met zoutwater vermengde rioolwater in de Westerpolder hebben gespuid. Waarom was de stad zo laks in het oplossen van al deze problemen? De reden zal zijn geweest dat de schatkist van de stad leeg was. Het blijkt dat de schulden van de stad in 1806 - fl. 585.500 en in 1844 - fl.14.500 bedroegen [iv]. Om deze te kunnen aflossen heeft de stad in deze tijd in behoorlijke mate moeten bezuinigen.
Toch werd er in 1818 - fl. 3000 uitgetrokken voor een experiment dat zelden of nooit werd toegepast. Op de fundatie van een van de molens werd er in 1818 een constructie gebouwd waarin een aantal paarden rondlopend een kleine vijzel moesten aandrijven om hiermee de riolen uit te malen.
P. Akerlaken schrijf hierover het volgende:
“In plaatse van de twee groote schepradmolens die toen in vervallen Staat waren geraakt, en waarvan een geheel onbruikbaar was geworden, heeft men op een der fundamenten gebouwd eene rotunde en daarin een vijzel van beperkten omvang met eene machinerij als in de gruttersmolens ten einde met paarden daarmede de riolen uittemalen. Zie Contract van 17 maart 1818. Dit werk koste f 3000,-. Voor minder had men een der beide schepradmolens kunnen herstellen; voor f 5000,- had men die in een krachtigen vijzelmolen kunnen herscheppen.[1]
Zooals voorspeld was; de nieuwe machine voldeed niet; de paarden 8 of 10 in getal konden het niet lang volhouden, de vijzelwentenlingen waren niet snel genoeg, er was naauwelijks eenigen stroom in de riolen zichtbaar, van schuring was schijn noch schaduw, dagen had men noodig om de riolen ledig te malen, en men was dagen lang gekweld door een ondragelijken stank, merkbaar reeds op een aanzienlijken afstand van de stad. Spoedig is dus deze machinerie als onvoldoende in discrediet geraakt en in 1842 in onbruikbaren staat buiten werking gesteld.”[ii]
Hier heeft Akerlaken gelijk. Dit experiment had bij deze slechte financiële toestand nooit mogen worden uitgevoerd. De door de paarden aangedreven langzaam draaiende vijzel was niet bij machte om een krachtige stroom water door de open grachten naar de zee te bewerkstelligen. Het is duidelijk dat de kracht van de reeds gangbare, door wind aangedreven vijzelmolen, werd onderschat. Ook de kosten voor het onderhoud van de 8 tot10 paarden zullen ook niet gering zijn geweest. Hoorn zat nu met een groot probleem, geen geld en een slecht of nauwelijks werkende molen om het riolenbassin bij de Noorderpoort leeg te malen. Het leegmalen van het riool, dat dagenlang duurde, zal gepaard zijn gegaan met een verschrikkelijke stank die door de hier hoofdzakelijk uit het zuidwestelijke waaiende winden over des stad zal zijn verspreid.
De kroniekschrijver Klaas van Voorst haalt hier een schrijven aan van de Hoornse arts A. Jorrisma. Deze zegt hierin het volgende:
“Meermalen in een jaar (ik meen vier' malen) wordt dit water door middel van eenen molen, door paarden gedreven en buiten de Noorderpoort geplaatst, uitgemalen en versch water ingelaten - de stad wordt dus gespoeld. Op dit tijdstip is de uitdamping, en de stank daardoor veroorzaakt, ondragelijk en brengt niet alleen de verw (verf) van vele huizen, maar ook aan de meubelen der bewoners groote schade toe, uit hoofde de stinkende dampen door de geheime gemakken opstijgen en door hunne zwavel dampen de metalen van hunnen glans berooven".
Over de open grachten zegt Jorrisma:
"meest in de schadelijke eigenschap, vooreerst omdat velen geen stroomend water onthouden en anderen onderhevig zijn aan den hoogen of lagen stand des zeewaters, zoodat men sommigen, op eenige getijden, nagenoeg droogvoets kan doorgaan". En dat was maar gedeeltelijk verholpen door de in 1778 gebouwde sluis ( Sas genaamd )”.[iii]
Wat betreft de schade die de kwalijk riekende dampen uit de grachten veroorzaakten aan de verf van de huizen, overdrijft Jorrisma hier wel enigszins. De zwaveldampen die opstegen uit de toiletten veroorzaakte een ondragelijke stank, beschadigde de meubels en haalde de glans weg van de metalen huisraad. Blijkbaar hadden deze secreten geen waterslot zoals deze werd toegepast bij de riolering van het St. Pietershof. De vervelende stankoverlast veroorzaakte een sterke vermindering van het woongenot. Deze toestand blijkbaar toch nog 24 jaar geduurd want in 1842 werd de machine gesloopt. Na deze tijd werd waarschijnlijk al het vuile rioolwater in de Westerpolder gespuid.
“Spoedig”, zo zegt Van Akerlaken, “was de machinerie als onvoldoende in discrediet geraakt en in 1842 in onbruikbare staat buiten werking gesteld”
[i]Akerlaken,20e .
[ii]Idem.
[iii]Met J wordt hier de Hoornse arts A. Jorritsma bedoeld.
Overgang naar het stoomtijdperk
De stoommachine uitgevonden in 1769 door James Watt deed ook langzamerhand zijn intrede in Nederland.
In 1776 bouwde Steven Hoogendijk in de kruittoren van de Admiraliteit van Rotterdam de eerste stoommachine voor het door de stad pompen van het polderwater [i]. De machine werkte perfect maar de pompen begaven het. Een ooggetuige schreef het expirement als volgt.
“De twee zuigers van de hefpompen, die men aan den grooten of middensten Hefbalk gevoegd had, bragten hun water met groot geweld, en in goede orde op”…..”dat het gantsche pompgestel, wanneer de machine maar een kleinen tyd werkte, door brecking of afwijking in wanorde werd gericht.”
Men stond enigszins wantrouwend tegenover want pas ca 20 jaar later werd er in de polder Blijdorp een nieuwe stoommachine gebouwd.
[i] De Admiraliteits kruittoren stond aan de rand de stad. Ook hier stond de singel in verbinding met het polderwater. Hieruit blijkt dat het door de stad pompen van het polderwater, evenals in Hoorn, was om de grachten te spoelen.
Een aantal van hen was toch zo onder de indruk van de stoommachine geraakt, dat in 1787 in de polder Blijdorp een nieuwe stoommachine werd gebouwd. Deze voldeed wel aan de verwachtingen. Toch zou het nog lange tijd duren eer de stoommachine algemeen ingang vond in ons land. In het behoudende Nederland bleef men liever de molen trouw. Van een buitenlands produkt wilde men niets hebben. De Blijdorpse machine werd een 'Keezen-ding' genoemd. En een 'Kees', de bijnaam voor de vernieuwings- en fransgezinde Patriot, was volgens menigeen nu eenmaal niet te vertrouwen.
Afd. 5.De kruitmolen bij Blijdorp heeft Steven Hoogendijk de stoomgemaal gebouwd. Prent van J.Z.S. Prey (1782-1816).
In 1776 bouwde Steven Hoogendijk, horlogemaker en stadsbouwmeester, in de verlaten kruittoren van de Admiraliteit van Rotterdam de eerste stoommachine van ons land. Wat Hoogendijk wilde aantonen was dat door middel van de machine de binnenstad voortdurend zou kunnen worden ontlast van overtollig polderwater. Helaas mislukte het experiment doordat de pompen het begaven, de machine werkte perfect ooggetuigen
Al eerder had hij geprobeerd het stadsbestuur te overtuigen van het nut van zo'n machine, maar daarin was hij niet geslaagd. Vervolgens stichtte Hoogendijk 'Het Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte', waarvan de introductie van de stoommachine in Nederland een van de belangrijkste doelstellingen was. Met steun van de leden van dit Genootschap en op eigen kosten werd in Engeland een Newcomenmachine besteld. Wat Hoogendijk wilde aantonen was dat door middel van de machine de binnenstad voortdurend zou kunnen worden ontlast van overtollig polderwater.
Toen de machine op 9 maart 1776 voor het eerst in werking werd gesteld schreef een ooggetuige: "De stoommachine bleek uitstekend te voldoen. Maar dat gold niet voor de erop aangesloten, door Hoogendijk zelf ontworpen, houten pompen". Die bleken niet tegen de druk van de machine bestand. Zij waren er de oorzaak van. Sindsdien draaide de machine nog een enkele keer voor belangstellenden.
Afb. 6.Buitenhaven van Hoorn.
Wijzigingen in het rioolsysteem
a) Is de uitwatering bij de Noorderpoort gestopt, door keermuren en een aarden dam
b) De opening aan het Breed, dienende om het water uit de turfhaven langs het Breed en achterom naar het stoomgemaal te brengen, gemaakt in 1857.
c) De opening in de Gouw aan de turfhaven in 1858 gemaakt, om door het inlaten van water uit de turfhaven deze doode arm te kunnen zuiveren, en vervolgens door het riool van de Nieuwstraat en dat voor de Groote Kerk door het riool onder het Gasthuis te voeren in dat van het nieuwe noord, van het breed, van het Achterom naar het Stoomgemaal.
d) Het riool voor de Groote Kerk, dienende om het water uit de turfhaven regt door voorbij de Groote Kerk in het Groote riool, en vervolgens in het riool onderhet Gasthuis en door dat vanhet nieuwe noord, het breed en het Achterom naar het Stoomgemaal te brengen, gemaakt in 1860.
In de periode 1857-1860 zijn volgens Akerlaken de volgende werkzaamheden aan het rioolstelsel uitgevoerd. Het riool van de Nieuwstraat werd voor de Grote Kerk langs doorgetrokken tot het grote riool bij de kruising Kerkplein - Gasthuis. Voor de Grote Kerk werd een riool gegraven dat verbinding had met via het riool voor de Grote Kerk – Gasthuis – Nieuw Noord via het Breed en het Achterom naar het stoomgemaal de Trommelstraat te kunnen spoelen.
Ten aanzien der riolen zooals die van ouds bestonden en hiervoren zijn omschreven, zijn sedert de navolgende veranderingen aangebragt:
a) Is de uitwatering bij de Noorderpoort gestopt, door keermuren en een aarden dam
b) De opening aan het Breed, dienende om het water uit de turfhaven langs het Breed en achterom naar het stoomgemaal te brengen, gemaakt in 1857.
c) De opening in de Gouw aan de turfhaven in 1858 gemaakt, om door het inlaten van water uit de turfhaven deze doode arm te kunnen zuiveren, en vervolgens door het riool van de Nieuwstraat en dat voor de Groote Kerk door het riool onder het Gasthuis te voeren in dat van het nieuwe noord, van het breed, van het Achterom naar het Stoomgemaal.
d) Het riool voor de Groote Kerk, dienende om het water uit de turfhaven regt door voorbij de Groote Kerk in het Groote riool, en vervolgens in het riool onderhet Gasthuis en door dat vanhet nieuwe noord, het breed en het Achterom naar het Stoomgemaal te brengen, gemaakt in 1860.
Het stoomgemaal van de Oosterpolder aan het eind van de Holenweg, ten oosten van Hoorn, gebouwd in 1873 en in 1957 vervangen door een electrisch gemaal.
1861 Rioolgemaal Westerdijk
Het rioolgemaal aan den Westerdijk kwam in dit jaar tot stand, onder leiding van Ingenieur Linse. (Room)
1864Riolering
Ten behoeve van de rioleeringswerken der stad, werd een bedrag van f 22.683.75 besteed, over welk bedrag kon worden beschikt door verkoop van Inschrijvingen Grootboek N.W.S.
1878 Groote Kerk en Toren afgebrand.
De Groote Kerk en de Gemeente-toren werden op 25 October 1878 door een brand verwoest. De wederopbouw van den toren eischte een bedrag van -I- f40.000.-, waarvan ruim f 56.000.- door de brandwaarborg maatschappij werd vergoed. (Room)
1898. Rioolgemaal.
De stoomketel in het rioolgemaal aan den Westerdijk moest plaats maken voor een gasmotor, waarvoor de Raad een crediet van f 5075 verleende.