In het subatlanticum (ca. 2200 jaar geleden) was het noord- en westelijke deel van Nederland bedekt met een dikke veenlaag. In dit veengebied lagen twee meren.
In het noordelijke veengebied lag het Flevomeer. De rivieren, de Overijsselse-Vecht en de Gelderse IJssel, een tak van de Rijn, mondden uit in het Flevomeer. Het veenriviertje, het Vlie, zorgde voor de waterafvoer naar de Noordzee. De monding lag ten noorden van Vlieland.
Het Almere
In het zuidelijke veengebied lag het Almere. De rivier de Utrechtse Vecht, ook een tak van de Rijn, mondde uit in het meer. Het waterafvoer stroomde via het Oer-IJ naar de Noordzee. De monding lag ten noorden van Castricum. In die tijd was er geen verbinding tussen het Flevomeer en het Almere.
De duinenrij langs de kust ten noorden van de monding van het Oer-IJ tot de monding van het Vlie was niet onderbroken.
Door het fenomeen van het noordelijke zandtransport langs de kust (de zandmotor) verzandde het Oer-IJ. Het Almere dijde uit naar het noorden en maakte verbinding met het Flevomeer. De meren groeiden uit tot één groot zoetwater binnenzee. Het grote Almere loosde het overtollige water via het Vlie naar de Noordzee.
Noordzee breekt door naar het Almere
Door het veenlandschap van West-Friesland stroomden riviertjes die het overtollige water naar het Almere afvoerden. Het Almere lag ca. 5 meter hoger dan het gemiddelde spiegel van het Noordzee. In de beruchte stormperioden van de 11e en 12e eeuw waarin de vele stormen, gepaard gaande met hoge vloeden en het land teisterden en dreigden te verwoesten.
De grote superstormvloed van het jaar 1170 van de dag van Allerheiligen (1 november) werd het Noordzee opgezweept en veroorzaakte een aanzienlijke vergroting en verdieping van het Marsdiep waardoor een grote versnelling in erosie van het omringende kusten optrad. De Allerheiligenvloed heeft het grote veenland Moerwaard weggeslagen en het Creiler Woud, dat tussen het Holland naar Friesland lag, werden weggeslagen. De stormvloed kwam verder in het Almere en heeft daar veel veen van naar het zuidoosten weggeslagen.
Het Almere wordt Zuiderzee
In het jaar 1240 waren de getijden van de Noordzee doorgedrongen in het Almere. Het meer werd voor het eerst de naam van de Zuiderzee genoemd.
In de late Middeleeuwen waren de zeegaten van het Marsdiep en Vlie breed en diep geworden. De grote zeeschepen vonden een veilige doorgang naar het Zuiden. Aan de Zuiderzeekusten ontwikkelde zich snel de handelssteden. Onze zeeschepen vonden een veilige doorgang naar het Zuiden
De Zuiderzee
Door het veenlandschap van West-Friesland stroomden riviertjes die het overtollige water naar het Almere afvoerden. Het Almere lag ca.5 meter boven het NAP het hoger dan het gemiddelde spiegel van het Noordzee. Door het stijgen van de Noordzee en de enorme storm van het jaar 1170 n.C. werd het gemiddelde waterspiegel van het Almere gedaald tot ook 0.5 meter boven NAP.
De grafiek getijden van de Zuiderzee van 1250 t/m 1932 bij Amsterdam en Hoorn. (H.v.W)
De klimaatverandering is de oorzaak van de zware stormperioden in de 11e t/m de 13e eeuw. Zware stormen in die periode kwamen voor in de jaren 1014,1134,1164,1170,1193,1196,1214,1219,1248,1257 en 1287-1288. De beruchte stormperioden van de 12e en 13 e eeuw, hadden hoge vloeden die het land teisterden, dreigden en verwoesten. De hoogte, die tussen Noord-Holland en Friesland en later de hoogte tussen West-Friesland en Overijssel lagen, braken de Noordzee door in het Almere.
Er werd veel veenland in en rond het Almere weggeslagen. De veenrivieren rond het veenland van het Almere werd droog te liggen, waardoor het ging oxideren en inklinken. De hoge oevers van de veenrivieren konden gemakkelijk de grote hoeveel turf uit het veen te steken.
De grote superstormvloed van het jaar 1170 van de dag van Allerheiligen (1 november) werd het Noordzee opgezweept en veroorzaakte een aanzienlijke vergroting en verdieping van Het Marsdiep waardoor een grote versnelling in erosie van het omringende kusten optrad. De Allerheiligenvloed heeft het Moerwaard, het grote veenland ten oosten van Vlieland en het Creiler Woud, dat tussen het Holland en Friesland lag, weggeslagen. De stormvloed stroomde het Almere in, waar een grote hoeveel veen weggeslagen die op het kust van Gelderland werd opgestapeld.
In het jaar 1240 n.C is het Almere overgegaan naar de Zuiderzee. Door dat het zoutwater zwaarder is dan het zoetwater, werden de getijdenstromingen in de bovenlagen van het zoetwater uitgevoerd. Het was pas 400 jaren later dat de Zuiderzee in een echte zoutzee was.
De Zuiderzee in het jaar1635
De tekening van Rijksmuseum staat de tekst: Boten tijdens storm op de Zuiderzee, Wenceslaus Hollar, Abraham Hogenberg, 1635.
In de tekening komt de wind uit het oostzuidoost (OZO = 110 graden) met een kracht van 5 á 6 beaufort. Alle schepen voeren de vlag van Amsterdam. Op de tekening links heeft een pinas (verkleind spiegelretourschip zoals het Duyfke) de wind in de rug. In het midden van de tekening twee lichters, van het type wijdschip met getuigde sprietzeil, zeilende met halve wind. Het rechtse schip vaart een koers naar de Koopvaarders Rede van Texel waar de grote VOC-schepen wachten op de lading te lichten door het wijdschip.
Het linkse schip vaart richting Amsterdam om de lading te lossen. Beide wijdschepen van ca. 20 meter lang varen met halve wind een topsnelheid van 11 knopen.