Alle jaargetallen in dit schrijven zijn na het begin van de kalendertelling (AD).
(AD = Anno Domini betekend na de geboorte Christus).
De getijden van de Zuiderzee.
De invloed van de Noordzee op het Almere nam na de 11de eeuw met rassen schreden toe. Het getijdenverloop van het Almere zal in het begin gering zijn geweest maar had in het jaar 1240 al de waarde zoals die in het begin van de 18e eeuw werd gemeten. Het gemiddelde getijdenverschil tussen eb en vloed op de Zuiderzee was 32 cm. Dit was gering ten opzichte van het gemiddelde getijdenverschil van de Noordzee van 150 cm bij Den Helder.
Getijden veroorzaakt door stroming
De getijden van de Zuiderzee werden niet veroorzaakt door krachten van de maan en de zon op de Zuiderzee, daar was deze binnenzee te klein voor. De getijdengolven worden veroorzaakt door de astronomische invloed op de Atlantische Oceaan. De getijden van de oceaan en de invloed van de draaiing van de aarde veroorzaken de getijden van de Noordzee. Toen de Zuiderzee nog verbonden was met de Noordzee, stond de Zuiderzee onder de invloed van het getij van de Noordzee. Het getij van de Zuiderzee bestond uit heen en weer stroming van water tussen de Zuiderzee en de Noordzee.
Hoog springtij bij storm
Ondanks de geringe getijdenbeweging kon het water door de verbinding met de Noordzee tot buitensporige afwijken leiden. Tijdens zware stormen werd het water in de Zuiderzee tot grote hoogten opgezweept. Vooral de typische zuidwesterstormen die meestal ruimde naar een noordwesterstorm waren uiterst gevaarlijk. Bij een noordwesterstorm was de opstuwing van het water tot een hoogte van 3 meter geen uitzondering] (1). Daarentegen kon bij een langdurige krachtige wind uit een bepaalde richting het water dalen tot ver onder de gemiddelde laagwaterstand.
Schilstra (2) vermeldt dat het getijdenverschil van de Zuiderzee bij springtij kan variëren van 1,5 á 2 voet tot 6 voet. Als we aannemen dat dit Rijnlandse voeten (3) zijn dan is dit gelijk aan 62,8 tot 188,4 cm. Dit komt overeen met een verhoging en verlaging van ca 31.4 cm. (4) bij een laag springtij en een verhoging en verlaging van 94,2 cm bij een hoog springtij. Deze gegevens zijn verwerkt in afbeelding 'Geïdealiseerde normale getijdenbeweging van de Zuiderzee'. De getijdenbeweging is hier gegeven als zuivere sinusidale bewegingen. In werkelijkheid kunnen deze enigszins af kunnen wijken.
De grafiek van de getijden Zuiderzee van 1250 t/m 1932 bij Amsterdam en Hoorn (H.van Woesik)
In het beschrijven van de geschiedenis van een havenplaatsen als Amsterdam en Hoorn zijn de Zuiderzeestanden belangrijk. Deze zijn vanaf het jaar 1699 in Amsterdam uitgevoerd. In Hoorn was dit pas in het jaar 1871.
In de periode van het jaar 1240 van de geboorte van de Zuiderzee tot in het jaar 1699, zijn geen betrouwbare gegevens van zeestanden geweest.
Vanaf het jaar 1240 was een lijn getrokken met een lineaire regressie (5) die werd aangepast aan de gemeten Zuiderzeestanden.
Bij nadere studie bleek dat door een mondiale verwarming in de middeleeuwen de gemiddelde zeestand was gestegen. Deze vrij grote afwijkingen zijn tot heden nooit in de bestaande grafieken opgenomen en ook niet die in de Geschiedenis van de waterstaat van Hoorn
De hoogwaterkromme van de zuidelijke Noordzee
(naar J,L.A.Hofstede, J.Jensen, et al) en de gemiddelde wereldtemperatuur (naar Berth & Titus 1984).De grafieken laten de samenhang zien tussen het stijgen en dalen van de zeespiegel als gevolgen van de stijging en daling van de temperatuur over de laatste duizend jaar.
De grafiek van de getijden Zuiderzee van 1250 t/m 1932 bij Amsterdam en Hoorn Zuiderzee van 1250 t/m 1932 bij Amsterdam en Hoorn
De gegevens van de gemiddelde hoog- en laagwaterstanden in de periode van 1700-1927 zijn verkregen uit metingen. Het gedeelte van het jaar 1000 t/m 1700 is verkregen door de grafiek van de gemiddelde hoogwaterkromme van de zuidelijke Noordzee (naar Jensen e.a) in te passen en te koppelen aan de meetgegevens van de Zuiderzee.
Hendrik Avercamp 1620. Geschiderd in de Kleine IJstijd.
Jan Abrahamsz Beerstraten 1622-1666.
De mondiale verwarming en de Kleine IJstijd
In de middeleeuwen rond ca. 800, steeg mondiaal de temperatuur met 0,5 graden Celsius. Het gevolg was dat ook de zeespiegel ca. 40 cm ging stijging. In 1200, steeg de temperatuur niet meer. In het jaar 1240 begon de temperatuur weer te dalen en eveneens de zeespiegel. Deze wisseling van het klimaat begon met zware stormen en een koude periode die begon in het jaar 1450 en eindigde in 1850. Deze periode wordt de Kleine IJstijd genoemd en is bij ons bekent door de vele winterlandschappen van de meesterschilders uit die tijd.
Het verloop van de mondiale temperatuur met de wisselende hoogwaterstand van de zuidelijke Noordzee (6) is weergegeven in de grafiek van Jensen.
De Zuiderzee is na de late middeleeuwen (rond 1240) een deel uitgemaakt van de zuidelijk Noordzee. De gemiddelde kromme van Jensen van de gemiddelde hoogwaterlijn van de Noordzee na deze tijd, heeft de gemiddelde Zuiderzeewaterlijn van dezelfde kromme op een ander niveau gevolgd.
Wat ons leert uit deze kromme is een verwarming van de aarde van halve graad Celsius een zeespiegelstijging van 40 centimeter veroorzaakt.
In de kromming van het jaar1240 is na de overgang van het waterpeil van het Almere van ca.5 meter boven het NAP naar het zeepeil Noordzee met de gemiddelde hoogwaterpeil van ca.1,3 meter boven het NAP.
Noten
(1) De Bruin, Aten, De Gemene Dijk, 2004, p.29.
(2) Schilstra J.J., Wie het water deert, p74
(3) Een Rijnlandse voet = 31,4 centimeter.
(4) In de grafiek zijn in de gemeten zeestanden het verschil tussen hoog- en laagwater 32 cm.
(5) Een lineaire regressie is hier een schuinliggende rechte lijn die in de tijd wordt verhoogd.
(6) Het mysterie van de wadden door T. Louters & F. Gerritsen. Rapport RIKZ-94-040,1994. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat, Rijksinstituut voor Kust en Zee/RIKZ.